Frivool

28 januari 2022 - Hasselt, Nederland

We ontbijten in de kapel. De tafel is uitnodigend gedekt. Ze staat in de zon die door de glas-in-lood ramen naar binnen valt. De gastheer schenkt een kop koffie in. Lekker.

In de hal loopt een jongetje. Even daarna verschijnt zijn moeder in de deuropening. Ze verontschuldigt zich en loopt op de koelkast toe om er iets uit te pakken. Ze wrijft zich de slaap uit de ogen. Het jongetje heeft zijn moeder gewekt met zijn ‘zin in de nieuwe dag’.

Gisteren kwamen ze aan. In de vroege avond. De Zuid-Amerikaanse vrouw was zichtbaar opgetogen over het katholieke interieur. Ze liep stralend door het gebouw. Het deed haar thuis voelen, zei ze.

Na het ontbijt trekken we onze fietskleding aan en pakken we de tassen in. Nadat de bidons gevuld zijn met koud kraanwater verlaten we het gebouw door de hoofdingang aan de voorzijde. Het bordes en de kloostertuin baden in het vroege zomerlicht. Via het tuinpad gaan we naar de fietsenstalling achter het klooster. Het jongetje loopt met ons mee. Hij draagt een voetbal onder zijn rechterarm en zoekt het grasveldje in de achtertuin.

Wij gaan op zoek naar fietsknooppunt 57 en verlaten Dalfsen aan de noordkant. Op de paddenstoel van de ANWB staan Rouveen en Staphorst aangegeven. Ongeveer twintig kilometer van hier. Daar lopen nog steeds vrouwen in klederdracht weten we. En niet alleen stokoude.

Ongeveer zeventig procent van de grond in de gemeente Staphorst wordt gebruikt voor veeteelt en akkerbouw. Verdeeld over ruim driehonderd landbouwbedrijven.

Aanvankelijk fietsen we nog over smalle B-wegen langs oudere en moderne boerenbedrijven. Maar links van Rouveen worden het veelal kaarsrechte brede ruilverkavelingswegen met fietsstroken aan beide zijden. De A28 tussen Zwolle en Assen vormt het door ons ongewenste middelpunt. Wij hebben er constant zicht op en het geluid van het voorbij razende verkeer overstemt regelmatig dat van de weidevogels. Het land is vlak en de wegen zijn recht. Het is vooral heel nuttig ingericht. Van onnodige opsmuk is hier geen sprake.

Naast een grote schuur staat een grote witte auto met geopende achterklep. Een nog niet zo oude mevrouw in klederdracht is bezig zware dozen in te laden. Ze staat haar mannetje.

Staphorst en Rouveen behoren tot de zogenaamde Bijbelgordel die als een vrij brede strook door Nederland loopt van Zeeland naar Overijssel. Er wonen relatief veel ‘bevindelijk’ gereformeerden. Zij vormen een orthodox-protestantse stroming binnen het gereformeerd protestantisme in Nederland en onderscheiden zich door nadruk te leggen op de persoonlijke toe-eigening van het heil.

Maar in geen enkele gemeente vormen zij de absolute meerderheid, behalve in Elspeet en Uddel. Staphorst en Rouveen zijn dorpen met een groot aandeel van bevindelijk gereformeerden in de bevolking. Het contrast met onze eigen achtergrond is enorm. Die vind je toch vooral in Limburg en Noord Brabant. Daar is een heel andere sfeer voelbaar.

De Nederlandse samenleving was decennialang verdeeld in groepen op levensbeschouwelijke of sociaaleconomische basis die in een bepaalde mate van elkaar waren afgeschermd. Dat werd bereikt door het oprichten van op de levensbeschouwing gebaseerde instituties als scholen, verenigingen, partijen, vakbonden, bedrijven, winkels, omroeporganisaties, kranten en ziekenhuizen.

Er waren de protestants-christelijke, de rooms-katholieke, de socialistische en de liberale, neutrale of algemene zuil. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een vijfde, humanistische, zuil. Het begrip verzuiling raakte eind jaren 1950 algemeen bekend en speelde in de tweede helft van de 20e eeuw een belangrijke rol in de Nederlandse en Belgische samenleving.

In de leer van de ‘soevereiniteit in eigen kring’ werd gesteld dat elke levenskring zijn eigen onafhankelijk gezag had en niet onder dat van een andere levenskring stond. Het gezin, de economie, de kerk en het onderwijs waren soeverein in eigen kring en daarin diende de overheid niet in te grijpen.

Het leidde tot grote culturele verschillen in de steden en op delen van het platteland. Hele bevolkingsgroepen leefden naast elkaar zonder veel contact te hebben. Maar tegelijkertijd werden door het systeem van verzuiling veel maatschappelijke spanningen afgewend.

De liberalen waren eigenlijk tegen de verzuiling gekant en wilden hun instanties juist voor iedereen openstellen. Maar omdat (orthodox-)protestanten, katholieken en socialisten de algemene instellingen begonnen te mijden, bleven hier vooral de liberalen in over en vormden ze als gevolg daarvan toch nog een liberale zuil.

De Protestants-christelijke zuil was sober, zuinig en zonder uiterlijk vertoon. Ze voelt zich de drager van het Nederlandse volksbestaan en is rechtzinnig en streng in de leer.

De katholieke zuil was ‘kleurrijk en uitbundig’, trouw aan de paus in Rome en heeft zich eeuwenlang achtergesteld gevoeld ten opzichte van de protestanten

De socialistische zuil streed voor verheffing van de arbeidersklasse, predikte internationale solidariteit en vormde één ‘rode familie’ met een eigen vakbond, jeugdbeweging, omroep en uitgeverij.

De liberale zuil bestond uit de gegoede burgerij; was gesteld op rust en orde, gelooft in individualisme en heeft (had) vertrouwen in de vrije markteconomie.

Binnen een zuil was de geborgenheid en saamhorigheid groot. Maar er was ook grote sociale controle en maar beperkt ruimte voor eigen opvattingen en ideeën. Er werd voor je gedacht, bepaald en gekozen. Dat is nu voor de meeste mensen ondenkbaar.

Het is onmogelijk om het gevoel van de ‘gedeelde’ katholieke achtergrond te beschrijven. Maar ik weet zeker dat iedereen van onze en oudere generaties het herkent. En dat zal voor de andere zuilen net zo gelden. Jongere generaties zijn er niet meer mee opgegroeid en zal het nog nauwelijks iets zeggen.

In plaatselijk weekkrantje de IJsselbode verscheen vorig jaar een driedelige serie verhalen met de titel ‘Het onbekommerde meisjesleven’. Daarin stond een alinea waarin niet alleen veel katholieke meisjes van vroeger zich herkend hebben, maar iedereen die in de katholieke traditie geworteld is.

“Als meisje mocht je, nadat je je Eerste Communie had gedaan, ook ‘bruidje worden’. Dit betekende dat je in de Meimaand of bij een ander Mariafeest of bij het ‘inhalen’ van een pas gewijde, Oudewaterse priester, mocht meelopen in de stoet van bruidjes. Je trok je mooie, witte jurkje en handschoentjes aan. Je moeder zorgde dan voor een paar witte bloemen zoals anjelieren of anjers. Wij verzamelden op de speelplaats van de Mariaschool en liepen in processie door de met wit-gele vlaggen versierde Kapellestraat richting de kerk. Soms liep heel het katholieke verenigingsleven mee in een dergelijke stoet.”

Ook mijn zussen waren als bruidje gekleed toen zij de Eerste Heilige Communie deden. En veel van de meisjes uit de tweede klas waarin ik zat waren dat zelfs ook nog. De jaren erna was dit al niet meer zo. Mijn vrouw en ik kregen nog net het staartje van het katholicisme mee. Het is een warme herinnering.

Ik groeide op in een katholiek gezin. In een katholieke familie. Ik ging tot mijn puberteit op zondagochtend naar de katholieke Sint Franciscuskerk in Oudewater. Ik ging naar de katholieke Franciscus-kleuterschool en Mariaschool aldaar. Daarna naar het katholieke St. Antoniuscollege in Gouda. Ik volgde ook nog de opleiding aan de katholieke Pedagogische Academie Thomas More in Rotterdam. Tenslotte vond ik mijn eerste baan op een katholieke basisschool in Bodegraven.

Het waren de laatste resten van de verzuiling. Voor ons nooit dwingend. Meer vanuit een gewoonte. Wij mochten namelijk wél spelen met vriendjes die een andere geloofsachtergrond hadden. In de tijd van onze ouders  lag dat nog ingewikkelder. Mijn schoonmoeder werd geleerd de boodschappen bij de katholieke kruidenier in het dorp te halen. Ze ging ook echt niet naar de winkel van de familie De Korte aan de overkant van de straat. Daar gingen uitsluitend mensen met een protestants christelijke achtergrond hun etenswaar halen. De zuilen waren gescheiden. Maar binnen de eigen groep was er saamhorigheid.

Het hebben van eenzelfde achtergrond verbindt groepen mensen. De zuil waartoe je behoorde, maakte deel uit van je identiteit. Het gaf duidelijkheid. Mensen waren gemakkelijk in hokjes te plaatsen.

Het katholicisme vormt ook al lang niet meer het cement in Limburg en Brabant. Wel zijn er nog gebruiken en gewoonten blijven bestaan die eruit voortkomen. Denk alleen maar aan het carnavál. En de bourgondische sfeer die er hangt. De dorpscafés naast de kerk. Het Limburgse en Brabantse leven zijn ermee doorspekt. Wij voelen ons in een dorp onder de rivieren meer thuis dan in het calvinistische noorden. Het heeft daar een sfeer die we herkennen. Een sfeer die zich onderscheidt. Nog steeds. We voelen daar dat we eenzelfde achtergrond delen. Onuitgesproken normen en waarden. Zelfs de humor raakt aan die van ons. Het katholieke geloof heeft generaties gevormd. Maar de generaties na ons herkennen dit niet meer.

Wij hebben het Rooms-Katholieke Geloof nooit als zwaar beleefd. Onze ouders ontwikkelden zich van vanzelfsprekend volgzame naar kritische gelovigen. Ze slikten niet alles voor zoete koek. Mijn oma liet zich al niet meer zeggen door de pastoor dat het tijd werd om een ‘nieuw schaapje’ aan de kudde toe te voegen. Dat bepaalden zij en mijn opa zelf wel.

Als kind gingen we naar de kerk. We vonden de missen lang en saai. Zoals bijna alle kinderen. Maar op de een of andere manier namen we ook dingen in ons op waar we ons toen niet bewust van waren. De rijke symboliek en riten. De geur van wierook, kaarsen en oude missaaltjes. De afbeeldingen op de grote gebrandschilderde ramen. De gedragen muziekklanken uit het grote pijporgel. De Gregoriaanse en Latijnse gezangen. Maar ook de meer aardse klanken van het bandje in de Oudewaterse St. Franciscuskerk dat naast het altaar aan gezinsmissen een moderner beleving gaf. Mijn vader met sopraansaxofoon en mijn ome George op trompet maakten er deel van uit.

Katholieken stonden zichzelf een soort frivoliteit toe. Wij ervoeren het vooral als een blij geloof. Maar het geloof werd bij ons thuis heel luchtig en nuchter beleefd. Dat heeft er natuurlijk aan bijgedragen.

We fietsen langs de Oude Vaart naar vestingstadje Hasselt. In de late Middeleeuwen was het nog een religieus centrum. Bedevaartkapel De Heilige Stede vormde toen het middelpunt van middeleeuwse pelgrimage. De Sint Stephanuskerk, die op dezelfde plek gebouwd is, heeft nog steeds een regionale functie binnen de Nederlandse Katholieke geloofsgemeenschap. Er was ook een vrouwenklooster van de derde orde van St. Franciscus waarvan nog enkele gebouwen zijn blijven staan.

Tijdens de Reformatie zat Hasselt in de mangel tussen Spaans- en Staatsgezinden. Maar opvallend was dat protestanten en katholieken er redelijk goed naast en met elkaar leefden. In de stad heeft ook een aantal grote protestantse denkers geleefd.

Natuurlijk is hier wel een gezellig bourgondisch terras te vinden. Aan rivier Zwarte Water die vanaf Zwolle langs Hasselt, Genemuiden en Zwartsluis naar het Zwarte Meer stroomt. We zetten onze fietsen tegen het hek op de kade en bestellen een grote kop koffie en appelgebak met een extra grote toef slagroom erop. Dat moet even na de sobere fietskilometers van zojuist.

Naast ons zien we enkele jongeren met waterscooters uitbundig plezier maken op het water. Het zonnige zomergeluk spat ervan af.

Foto’s