Perspectief

25 september 2020 - Krimpen aan de Lek, Nederland

Slechte dagen zal ik moeten accepteren. Die zijn er. Maar dat kost me ontzettend veel moeite. Op allerlei manieren probeer ik eraan te ontsnappen of ze zo snel mogelijk weer om te buigen tot ‘normaal’. Maar op dit moment lukt dat niet. Het legt me volledig lam. Mijn ‘systeem’ valt stil. Ik zou het zo graag anders zien.

Ik hoor mezelf het advies geven om me er niet tegen te verzetten. Het toe te laten als iets dat er (nu eenmaal) ook is onder de omstandigheden. Het niet te veroordelen. Mezelf er niet om af te keuren. Een plek te zoeken waar ik vrij ben om mijn schouders te laten hangen. Een plek waar somberte mag. Zonder oordeel. Vooral dat van mezelf. Ik hoef de schijn niet op te houden. Het is goed om vriendelijk te zijn naar mijn eigen innerlijk. Bied mezelf daarmee begrip en bescherming! Ik zie mezelf op een grote golf van somberte meedrijven. Zonder me erin te gaan verdiepen. Louter mee laten gaan met de stroom. Dan kom ik vanzelf wel weer ergens op het strand. Waar dat is, heb ik even af te wachten.

Ik weet het. Maar het is zo verrekte moeilijk en zwaar om het er in uit te moeten houden als je er door overspoeld wordt. De ongerustheid ook over of ik in een depressie kan geraken. Dat zal toch zeker niet gaan gebeuren?

Door me te verzetten, ga ik die niet voorkomen. In godsnaam, laat maar over me heenkomen dan. Ik weet dat dat het beste is. Maar ik mis het geduld. En het vertrouwen. Wil zo ontzettend graag vooruit. Mijn energieke gedrevenheid en enthousiasme terugvinden. Want wat was ik daar blij mee. Actief en betrokken deelnemen aan de wereld om mij heen in plaats van er slechts een afwezige toeschouwer in te zijn.

Mijn zusje had Alzheimer. Toen haar mentale en fysieke toestand plotsklaps verslechterden, moest ze worden opgenomen in het ziekenhuis. Van de ene op de andere dag was zij niet meer thuis. Want tijdens de ziekenhuisopname werd al heel snel duidelijk dat ze daar niet meer verzorgd kon gaan worden door mijn ouders.

Het dementieproces moeten meemaken, de leegte in huis. Het plots wegvallen van de zorg die ze met veel liefde als haar levenstaak op zich had genomen. Mijn moeder had het daar erg moeilijk mee. Het was ook een heel ingrijpende gebeurtenis. Vrijwel tegelijkertijd was er ook nog haar eigen fysieke achteruitgang. De operaties die volgden. De klachten die maar bleven opspelen en de slijtage aan de voeten die heftige pijn veroorzaakte en het lopen ernstig belemmerde.

Mijn moeder was in rouw. Haar leven stond volledig op z’n kop. Ze werd depressief en verloor de zin in het leven. Ze had geen perspectief meer. Haar vooruitzicht en toekomst waren omver gekegeld.

Rechts van mij zie ik de 45 meter hoge toren van de Hollandse IJsselkering aan de ‘Krimpenzijde’. Aan de overkant van het water is de andere toren. De ‘Capellezijde’. Ertussen hangt een schuif van 80 meter breed. Ernaast ligt de schutsluis die de scheepvaart kan laten doorgaan als de kering gesloten is. Ten tijde van de bouw die in 1954 begon, voeren er per dag nog 250 schepen doorheen. Vandaag heb ik er nog geen een gezien. Of is het me ontgaan? Dat kan ook. Mijn aandacht is er niet bij dezer dagen.

Ik rijd onder de Algerabrug door die over weg, IJsselkering en sluis ligt. Ze verbindt de polder Krimpenerwaard met de rest van Zuid-Holland. Dat een groen eiland tussen rivieren vormt. Aan de andere kant van de brug ligt de weg niet meer op maar onderaan de dijk. Bovenop is het tot voetgangersgebied verklaard. Er staan betonnen en houten banken die uitkijken over de plek waar de Hollandse IJssel gaat uitmonden in de Nieuwe Maas.

Rechtsboven mij raast het autoverkeer over de brug. De kering in de Hollandse IJssel sluit zo'n vijf tot zes keer per jaar. In het stormseizoen (oktober tot april) wordt ze iedere maand getest door middel van een proefsluiting.

Op een van de betonnen banken zitten een vader en moeder met hun jonge kinderen. Op enige afstand van hen is nog een bankje vrij. Ik ga daar koffie ‘maken’ voor mezelf. Ik passeer de mensen in de rug. Dat komt mij heel goed uit. Ik heb geen zin om mensen te moeten groeten nu. Het liefst houd ik de plek vandaag helemaal voor mezelf. Maar dat gaat helaas niet. Dit is immers een van de dichtst bevolkte delen van Zuid-Holland. En omdat het ook nog een van de laagst gelegen delen van Nederland is, werden na de ramp van 1953 in allerijl plannen gemaakt om het achterland te beschermen tegen hoog water. In 1958 was de Hollandse IJsselkering als eerste Deltawerk gereed.

In de nacht van de Watersnood werd de situatie bij Nieuwerkerk aan den IJssel kritiek. Om 05.30 uur sloeg er een gat van 15 meter in de dijk. Om een ramp te voorkomen werd het schip ‘Twee Gebroeders’ gevorderd door de burgemeester. Schipper Arie Evegroen werd uit het café van Koos Honkoop geroepen om het gat te gaan dichten met zijn schip. Hij raapte al zijn moed bijeen en plaatste het 18 meter lange schip met de kop in de dijk. “Ik zei, nou even goed vasthouden en toen zette ik de schroef erop en hij draaide als een sluisdeur voor het gat… Ze hoorden de dreun aan de overkant”, vertelde hij later.

Er staat nog steeds een stevige wind. Het is te koud om lang stil te blijven zitten. In stilte drink ik de koffie en kijk naar de bedrijvigheid aan de overkant van het water zonder dat deze echt tot me doordringt. Ik pak de tas weer in en klik ‘m op de ‘achterdrager’ van mijn fiets. Ik besluit om het dijkje rijdend af te gaan in een kleine versnelling. Maar een hoek van 45 graden is helemaal niet te nemen met de fiets. Dat is niet te besturen. Ik had het kunnen weten.

Mijn stuur moet teveel draaien richting frame waardoor ik volledig tot stilstand kom. In een flits probeer ik nog stil te staan op de fiets alsof ik op de wielerbaan van AHOY ben. Maar ik overschat mezelf schromelijk. In een reflex steek ik mijn been uit om mezelf op te vangen. Maar het pad loopt hier al schuin naar beneden. Ik voel helemaal geen bodem en duikel zo de dijk af met mijn fiets. Het is lang geleden dat ik viel. Hoe moest dat ook alweer. Ik ben verrast dat ik nog over iets als een valtechniek of reflex blijk te beschikken. Ik vang de val keurig op met mijn schouderblad en rol door op het voetpad.

Ik kom er wonderwel zonder kwetsuur vanaf en zie dat ik zelfs geen gat in mijn fietsjack gevallen heb. Ik klop het weinige vuil van me af en kijk naar de kleine arbeidershuisjes aan de overkant van de straat of iemand het gezien heeft. Ik zie niemand. Ik ben blij dat ik geen lach op mijn gezicht hoef te forceren. Want een olijke reactie zit er vandaag echt niet in. Ik ben nu ook nog letterlijk onderuit gegaan.

Bij toeval zie ik een donkere metalen deur met een geel informatiebordje ernaast. Daarop staat te lezen dat er in de jaren tachtig – ten tijde van de Koude Oorlog – een atoombunker is gebouwd bij de stormvloedkering. Deze atoombunker is één van de oorspronkelijk 40 geheime bunkers die Rijkswaterstaat in bezit had voor haar sluiswachters. In crisis situaties kon het personeel ter plaatse blijven in de bunkers. De bunkers zijn groot en zo ingericht dat de gezinsleden van het personeel ook erin konden verblijven. Zo liggen er in de bunker spelletjes voor de kinderen en toiletartikelen voor de vrouwen.

Deze bunker moest ervoor zorgen dat bij een atoomaanval van de russen 36 personeelsleden van Rijkswaterstaat veilig konden schuilen. Zij waren er namelijk verantwoordelijk voor dat ook tijdens een crisis de stormvloedkering in Krimpen aan den IJssel veilig gesloten kon worden. Er was voldoende voedsel, water en diesel in de bunker aanwezig om gedurende twee weken onder de grond te verblijven.

Uitzichtloos leek de Koude Oorlog. Jarenlang verdedigden twee grootmachten een evenwicht door kernwapens op elkaar en de bondgenoten te richten. Het was een bedreiging waar we mee opgroeiden. We kenden niet anders.

De inmiddels 96-jarige Edy Korthals Altes kwam in de jaren tachtig van de vorige eeuw in het nieuws toen hij zijn ontslag aanbood als ambassadeur in Madrid. Zijn afkeer van ‘de waanzin van de wapenwedloop’ bracht hem daartoe. “Veel politici en diplomaten dachten dat het met de Koude Oorlog verkeerd zou aflopen”, zegt hij in een interview in 2018. “Maar toen stond in de Sovjet-Unie ineens Gorbatsjov op. Een belangrijk vernieuwend mens”.  Hij leek uit het niets te komen. Zijn bijzondere handreiking naar het Westen zorgde voor een doorbraak.

Oplossingen voor problemen komen soms uit onverwachte hoek. Je kunt niet alles beïnvloeden met je eigen wil. Doe wat jij kunt doen en laat de rest maar komen. “Het komt zoals het komt’, zou mijn moeder zeggen.

Claartje Kruijff – predikant die niet gelovig was opgevoed maar er zelf voor koos om theologie te gaan studeren – zegt in het boek van Fokke Obbema over ‘De zin van het leven’: “Het komt goed! Maar het komt altijd anders goed dan je verwacht. Durf te vertrouwen dat het goed komt, dan kun je meer ontvangen”.

Ik kijk dankbaar terug op de vele uitstapjes die ik met mijn moeder maakte toen ze depressief was en intensief moest oefenen met lopen in de hoop dat ze zich weer beter zelfstandig zou kunnen redden. We wandelden in de omgeving en praatten bij het genot van een kop koffie. In de cafés van Haastrecht, Hekendorp, Vlist, Linschoten en Oudewater kwamen de verhalen los. We staken een kaarsje aan voor mijn zusje. Bij het beeld van Maria. In de kloosterkerk van de Paters Passionisten. Ik weet nog dat ik zei: “Ma, er blijven nooit open eindjes over. Alles vindt uiteindelijk zijn weg”. En zo zal het altijd gaan. “Ook nu weer”, fluister ik mezelf in.

De Hollandse IJssel ligt nu achter me. Via de IJsseldijk langs de Nieuwe Maas – door grote industrie en een penitentiaire inrichting stroomt ze buiten mijn gezichtsveld – sla ik linksaf. Even verderop steek ik de N210 over en vervolg mijn fietstocht via de Parallelweg naar de Lekdijk. Aan mijn linkerhand liggen de velden van voetbalvereniging DCV. Wij beschouwden dat altijd als een Rotterdamse club. Ze hebben er een ‘stadsmentaliteit’.

Ik krijg hier eindelijk de wind in de rug. Ik schakel naar een hogere versnelling.

Ik ga naar Krimpen aan de Lek. Daar houd ik even in bij de veerpont die van Kinderdijk komt. Aan de overkant staan heel veel oude molens op een rij. Die hadden vroeger een belangrijke rol in het waterbeheer. Buitenlanders vinden het maar een raar idee dat wij leven in een land dat voor een groot deel onder de zeespiegel ligt. Wij zijn eraan gewend en weten niet beter. Wij hebben een rotsvast vertrouwen in dijken, duinen en deltawerken. In dit deel van Nederland kon een ramp nog net worden voorkomen. Met dank aan schipper Arie.