Brabantse Gastvrijheid

24 juli 2019 - Hilvarenbeek, Nederland

Na een korte groet gaan de man en vrouw zwijgend naast me op de bank zitten. Ik kijk kalm voor me uit. Wat is dat toch met privacy? Ik ga als vanzelf rekening houden met de mensen naast mij. Het zwijgen is nu opeens ongemakkelijk. Zojuist nog niet.

Ik wil geen ongemakkelijk geforceerde pauze. Die kant laat ik het niet opgaan. Ik ga contact maken. “Typisch Nederlands hè, we nemen graag ons eigen eten en drinken mee!”, probeer ik. Ik drink mijn koffie en eet de noten en het laatste stukje kaas uit Venlo. Een rare combinatie maar ze voldoet. De andere bankzitters lijken aan een uitgebreide lunch te beginnen. Ik kijk hen niet op de vingers. Maar het valt me op dat de mevrouw de bakjes opent en een lepeltje en mesje hanteert. Zij bereidt het eten en drinken. De man vindt die rolverdeling prima en kijkt om zich heen.

“Ik ben niet van Nederland”, zegt de mevrouw, “maar ik woon hier nu al zo lang, dat ik dit gebruik heb overgenomen”.  Ofschoon ze goed Nederlands spreekt, hoor ik aan het accent dat ze weliswaar lang in Brabant woont – ze spreekt immers met een zachte G – maar uit een ander land afkomstig is. Ze blijkt Poolse. Ze vertelt dat haar moeder onlangs overleden is en er daarom voor haar geen reden meer is om terug te gaan naar Polen. Het bevalt haar hier bovendien zeer goed. Ze is bijzonder trots de Nederlandse identiteit te hebben ontvangen. Ze had er heel lang op moeten wachten. Ze waardeert de Nederlandse gebruiken en gewoonten. Ze is zeer te spreken over de openheid van mensen en het Hollandse landschap vindt ze prachtig. Ze komt superlatieven tekort. Ik geneer me bijna een beetje. Gek toch. Dat hoeft natuurlijk niet. Maar ‘doe maar gewoon’ zit ook bij mij diep ingebakken.

Haar man vertelt dat hij 77 jaar oud is en op dit moment weer goed gezond is – behoudens wat lichamelijke ongemakken die nu eenmaal bij de leeftijd horen – en graag fietst met zijn vrouw. Ik schat dat de vrouw ongeveer van mijn leeftijd is. Een jonge blom nog dus 😉. Zíj noemt haar leeftijd natuurlijk niet. Dat doen oudere mensen. Je kunt dan bijna niet anders zeggen dan: “dat had ik niet gedacht hoor, u ziet er – nog –  erg goed uit!” Ik zeg dat niet tegen de man en neem het slechts ter kennisgeving aan. Het staat hier toch maar vermeld.

Ze vertelt over Polen en hoe het leven daar was. Ze wil niet meer terug naar het land en zegt het niet te missen. Ik kan me dat maar moeilijk voorstellen. Ze moest wennen aan Nederland, maar het bevalt haar nu heel goed, zegt ze me. Ik vind het boeiend om over haar achtergrond te horen en toon oprechte belangstelling. Ik vraag haar uitgebreid naar haar leven in Polen en haar ervaringen bij aankomst in Nederland. Ze vertelt er open en eerlijk over.

Ik vertel van mijn fietsreis dwars door Brabant en de verhalen die ik erover ga schrijven. Het steekt schril af bij haar verhaal. Ze is desondanks geïnteresseerd en wil het graag lezen. Ik geef haar daarom mijn visitekaartje. Ze ziet eraan dat ik ook fotografeer. “Als amateur hoor”, haast ik me te zeggen. Zij blijkt de hobby te delen en laat – op aandringen van haar man – trots de foto zien die ze eerder vandaag maakte: van de zon die in het water schijnt.

De man blijkt net als ik te willen peilen wat míjn achtergrond is en zegt: “u komt niet van hier, ik hoor het aan uw accent!” Tegen zijn vrouw zegt hij dat ik net zo spreek als die kennis van hem. “Hij klinkt net zo.” Die kennis komt uit Utrecht. Ik moet lachen. Het is voor het eerst dat ik hoor dat ik een accent zou hebben. Dat ik Utrechts zou klinken, heb ik nooit eerder gehoord. Eerlijk gezegd is het me bij het terugluisteren van spontaan ingesproken apps al meer dan eens opgevallen dat ik een wat platte ‘a’ ben gaan ontwikkelen. Anders dan die langgerekte platte ‘Oudewaterse’ die ik altijd heb willen vermijden. Een Utrechtse ‘a’ inderdaad. Ik ben er niet trots op maar ben dus toch een jongen van mijn streek.

De zelf gecreëerde Brabantse gastvrijheid beviel me uitstekend. Het werd een hartelijke ontmoeting. Ik bedank voor het leuke gesprek en sta op. Ik pak de tas weer in en klik haar terug op de bagagedrager. Ik zwaai mijn been over het zadel, knik de vriendelijke  mensen gedag en vervolg de route langs het Wilhelminakanaal. Deze zondagmiddag heeft een onverwacht Brabantse wending gekregen.

Ik fiets nog een stuk op de Kweldijk en verlaat dan eindelijk het kanaal. Het was wel erg veel van hetzelfde. Ik begrijp niet helemaal waarom bij het uitzetten van de Schelde-Rhein route niet voor een wat zuidelijker traject is gekozen onder Eindhoven door. De afgelopen uren ging het door wat meer stedelijk gebied. Niet het mooiste stukje Brabant wat mij betreft. “Ze zullen er vast goed over nagedacht hebben.” Ik volg braaf de bordjes en zie wel waar het me brengt. Ik bestudeer de route bewust niet van te voren om me te laten verrassen. Maar nu heb ik daar een beetje spijt van.

Ik ga door Hilvarenbeek. Ik bedenk me dat ik een overnachting onder Goirle heb besproken. In Klooster Nieuwkerk op Landgoed Nieuwkerk. Ik moet nu toch wel even kijken of ik daar niet per ongeluk aan voorbij rijd zonder dat ik er erg in heb. Op de borden zie ik hoe ik in Goirle moet komen. Van daar weet ik wel hoe ik in Nieuwkerk kom. Ik stel mijn offline app in op het juiste adres en volg de aanwijzingen. Ik fiets een wijk van Hilvarenbeek in en kom bij een aantrekkelijk natuurgebied. Het aantal kilometers dat de app mij wil laten rijden echter, is toegenomen zie ik. Dat is niet de bedoeling. Ik vraag aan verschillende mensen welke kant ik uit moet gaan rijden om in Goirle te komen. Laat ik daar eerst maar eens naartoe gaan dan.

Het wordt een vervelende zoektocht. Eindelijk tref ik iemand die de omgeving echt lijkt te kennen. Hij zegt mij dat ik aan de verkeerde kant van Hilvarenbeek ben. Ik moet nog een behoorlijk eind fietsen. Dat valt tegen. Ik besluit daarom voor de kortste route te gaan nu. Ik heb reeds honderd kilometer gereden. Ik voel ze in benen en kont – zitvlak vind ik nu echt te braaf klinken. Tot vandaag heb ik sinds de herfst geen lange afstand meer gereden. Dit is mijn eerste trainingsrit sedertdien. Via het fietspad langs de N-395 bereik ik Goirle. Dit deel van het dorp ken ik nog niet. Opnieuw moet ik de weg vragen aan voorbijgangers. Het valt me op hoe weinig daarvan hun omgeving echt gedetailleerd kennen. Ik pak de app er toch maar weer bij. Het dringt tot mij door dat veel mensen – mezelf incluis – zich tegenwoordig met behulp van google maps verplaatsen. Het maakt de noodzaak om je omgeving echt te kennen en routes te onthouden minder groot.

Eindelijk kom ik bij de weg aan die ik herken. Ik moet hier oversteken. Aan de overkant loopt de weg linksaf bosrijk gebied in. Eerst gaat het nog over asfalt daarna worden het keitjes. Niet bepaald een geplaveide route. Ik ga in de berm naast de ‘kasseien’ rijden. Ik heb dat afgekeken van wielerklassiekers met kasseienstroken. Even verderop is er een fietspad dat door het bos slingert. De zon schijnt vrolijk tussen de bomen door. Er zit immers nog geen blad aan. In andere jaargetijden is het een donker stuk bos.

Ik herken de kruising. Ik bracht mijn zoon hier voor zijn studie toen hij zijn rijbewijs nog net niet had. Ik ga rechtsaf. De weg is onverhard. Het valt me op dat ze nu heel goed te berijden is. Eerder zat ze nog vol diepe kuilen die niet te ontwijken bleken met de auto. Klooster Nieuwkerk doemt op. Fijn. Ik stap af en loop even de stille tuin in die in de schaduw ligt. Ik zie de gouden zon door de ramen van het kleine kerkje schijnen. Aan de andere kant van de kerk zit het terras vol. Ik hoor het.

Ik pak mijn fiets en loop om het kerkje heen. Ik meld me bij de receptie tussen mensen die drankjes bestellen. Klooster Nieuwkerk is een voormalig klooster. Het heeft nu geen religieuze bestemming meer. Het is een klein hotel met ruimten om bijeenkomsten te houden. In het kerkje worden nog wel missen gehouden. Met kerstmis zit het hier helemaal vol tijdens de Nachtmis. Ik kan me die belangstelling goed voorstellen. Het ademt nog steeds een mooie contemplatieve sfeer.

Een vriendelijke jonge vrouw heeft de sleutel gepakt en loopt voor me uit om de plaats te wijzen waar ik mijn fiets kan stallen. Wanneer ik daarmee aan de hand langs het terras loop hoor ik een mevrouw tegen haar zoon zeggen: “Kijk eens wat een mooie Cannondale, wat een stoere fiets zeg”. Ik loop extra rechtop van trots over het terrein om die bijzondere fiets veilig in een schuur te zetten.

Ik ben te laat om nog wat te kunnen eten. De keuken is gesloten. Het oponthoud heeft te lang geduurd helaas. De zon gaat al onder. Het wordt snel donker. Ik bestel een mooi Belgisch speciaalbier met een dubbele portie bitterballen. Ik zet me aan een robuuste houten tafel. Binnen. Buiten wordt het te koud. Het is immers winter. ‘Proost, wat is het leven toch mooi!’ Ik voel me als een zondagskind.

Foto’s