Door Dorpen

15 maart 2020 - Wouwse Plantage, Nederland

De LF 13 Schelde-Rheinroute passeert veel dorpen. Ze hebben mijn bijzondere aandacht. Vrolijk versierd met plaatselijke carnavalsvlaggen. Of iets minder uitbundig. Ik zoek de gezellige dorpskernen zoals Guus die bezingt. Maar vind ook sfeerloze slaap- en krimpdorpen waar ik liever snel doorheen ga.

Ik fiets door een stille dorpsstraat die eens een keer niet zo heet. Ik kijk links van de weg. Ik kijk rechts. Naast een ingang met dubbele deuren lees ik ‘Dorpshuis de Spil’. Dat klinkt gezellig. Even ‘opsteken’. Binnen zit een aantal mensen aan tafeltjes. Misschien kan ik er iets eten. Ik heb wat nodig. Anders krijg ik ‘spaghetti-benen’.

Ik til de tas met de iPad van de bagagedrager en hang hem met de schouderband over mijn schouder. In de hal komt een mevrouw van het toilet gelopen. Ze kijkt me vragend aan. “Kan ik hier iets eten of drinken?”, vraag ik. “Nee, dit is een dorpshuis, we verkopen hier niets”. Het is een dorpshuis voor dorpsbewoners. Ik ben dat eigenlijk ook, maar van een ander dorp.

Ik rijd verder over de Plantagebaan. Zo heet de hoofdweg in Wouwse Plantage. Een langgerekt dorp. De geasfalteerde tweebaansweg snijdt er dwars doorheen. De weinige zijstraatjes leiden naar kleine woonwijkjes. Als er al iets van een horecagelegenheid of supermarktje is, dan moet het toch echt langs deze weg te vinden zijn.

Ik passeer het grootste gebouw in het dorp. De Heilige Gertrudiskerk. Vanzelfsprekend een katholieke kerk. Waarom Gertrudis heilig verklaard is, weet ik niet. Dat ga ik nog eens aan mijn schoonmoeder vragen. Die weet dat soort dingen wel. Voor de kerk staat een aanhanger met een enorme carnavalspop erop. Ze wacht op de trekker die haar in de carnavalsoptocht door ‘Mastepinnelaand’ gaat trekken. Komend weekeinde gaat dat gebeuren. Nu is het nog een stil dorp.

Cafetaria Funny J is gesloten. Jammer. Een dorpswinkel met etenswaar vind ik hier niet. Laat staan een bakker, slager of groenteboer. Daarvoor moet ik naar een andere kern van de gemeente Roosendaal. Dit is een verstild dorp. Stadsbewoners gruwelen ervan. Ik hou ook niet zo van de dorpen zonder levendige kern. Maar mensen van hier zijn desondanks verknocht aan hun ‘plekkie’.

Er is een Bewonersplatform Wouwse Plantage. Het bestaat uit vrijwilligers. Verbeteren van de leefbaarheid in het kleine dorp is hun doelstelling. Het behartigen van het algemeen belang van de inwoners van Wouwse Plantage staat voorop. Het platform streeft naar een zo groot mogelijke betrokkenheid van alle inwoners. Zo kunnen ze de stem van hun kleine dorp laten doorklinken in de gemeente Roosendaal.

Veel voorzieningen zijn verdwenen uit dorpen. Jongeren trekken massaal weg omdat er onvoldoende woonruimte is en ze er niet vinden wat ze willen. Basisscholen dreigen met het aantal leerlingen onder de bestaansnorm te zakken. Als de school sluit, is de ziel uit het dorp wordt gezegd.

In de jaren ’80 liep ik mijn eindstage op de kleine dorpsschool in Hekendorp. Teun van Druten was er ‘schoolhoofd’. In de winterse middagpauze schaatste ik op de bevroren Wiericke. OBS Goejanverwelle houdt nog steeds fier het hoofd boven water. Ze heeft een belangrijke positie in het dorpje bij het sluisje tussen Hollandse IJssel en Dubbele Wiericke. Een beroemd sluisje waarop afgelopen september de geschiedenis van de aanhouding van Wilhelmina van Pruisen nog werd nagespeeld. Op straat. Door dorpsbewoners. Schoolkinderen en hun juf hadden ook een aandeel. Zij haalden de prinses in. Ze liepen zingend voor de koets uit. Een geschikte dorpsgek vonden ze in Oudewater. In de persoon van Jan Pap. Eigenaar van de zuivelboerderij aan de Damweg.

In 1787 werd prinses Wilhelmina van Pruisen, echtgenote van stadhouder Willem V, aangehouden bij de Goejanverwellesluis. Het gebeurde op het hoogtepunt van de strijd tussen de Patriotten en Orangisten. Ze werd meegenomen naar Hekendorp en daar tijdelijk gevangengezet in een boerderij. Nu is de boerderij aan de buitenkant prachtig gerestaureerd maar ze zoekt nog naar een nieuwe eigenaar en bestemming.

Basisschool Goejanverwelle maakt deel uit van een kleine gemeenschap waarin het geloof nog een rol van betekenis speelt. De verschillende denominaties waren binnen één schooltje verenigd toen ik er was. Als er godsdienstles gegeven werd, ging elke kudde naar de eigen ‘herder’.

Het lukt Hekendorp heel goed om een vitaal dorp te blijven. Het heeft een hechte gemeenschap. Er worden met regelmaat leuke verbindende activiteiten georganiseerd. Op Koningsdag, tijdens de aubade, speelt ‘onze’ muziekvereniging er oude en nieuwe liederen. Mijn zoon is hun drummer. Ik ben er na mijn eerste bezoek blijven hangen omdat de dorpssfeer van weleer me zo aanspreekt.

Ik ben een kind van de jaren 60. Geboren en getogen in Oudewater. Een oud vestingstadje dat trots is op de stadsrechten die ze ooit verwierf. Buitenstaanders zien het als een dorp. Maar als Oudewaternaren hun boodschappen doen, ‘gaan ze even naar de stad’. Als Haastrechtenaar ga je naar de bakker ‘op het dorp’.

Ik vind het fijn om in Haastrecht te wonen. Een klein agrarisch dorp dat in verbinding staat met haar ‘ommelanden’. De polder hoort bij het dorp en andersom. De brug is verstevigd om de grote trekkers te kunnen dragen. Want die moeten kunnen blijven passeren. Ze horen bij het straatbeeld.

Mijn schoonmoeder heeft boekjes in de kast staan met foto’s van oud Haastrecht. Ik verbaas me steeds weer over hoeveel winkels en bedrijfjes er ooit op het dorp gevestigd waren. Grote bedrijvigheid kwam van de mensen en hun ambachten. En van op straat spelende kinderen natuurlijk. Wat is er veel veranderd.

Toen mijn kinderen klein waren, deden we elk jaar mee aan de etalagewedstrijd wanneer Pasen op komst was. Op een lijst met winkelnamen moest worden ingevuld hoeveel paashaasjes er in de etalages stonden. Je kon daar toen nog enkele uren mee bezig zijn. Nu niet meer.

Thijs Vink, Van Ham en Molenaar, Cees Aerts, kapper Baars, groenteboer Steenbergen, Spar/Kopak, Meermarkt/MCD, Café Bar De Keijzer schoenmaker Kuijf, Cor van Zuylen op de Hoogstraat, de Rabobank, ‘De Ster’, ‘Egel Mode’, het postkantoor, Ben de Bruin, het fourniturenzaakje aan de Kleine Haven, slager Kemp en Jo van Zuylen op de Grote Haven … sinds ’83 is het allemaal verdwenen.

Maar Haastrecht is beslist geen krimpdorp. Jonge gezinnen zouden zich graag vestigen hier. En er blijven nieuwe initiatieven genomen worden zoals vrij recentelijk ‘In Mijn Straatje’ opgestart is. Op Facebook staat te lezen: “Huur een mooie kast in de winkel, richt deze in met jouw zelfgemaakte-, nieuwe- of vintage spullen. Wij verzorgen de verkoop”.

Ik keer om en rijd terug naar de fietsroute. Bij basisschool Heilig Hart verzamelen de vroege ouders zich al bij het hek. Het is kwart over twee. Over een kwartier gaat de school uit. Het is een klein schooltje. Vergelijkbaar met die in Hekendorp. Het heeft 3 units in plaats van groepen. Er werken bijna alleen maar juffen. Er is een wat oudere onderwijsassistent. De enige man. Omdat veel juffen parttime werken komen ze op dit schooltje toch nog aan 11 medewerkers inclusief een mevrouw die de administratie doet.

In de laatste fase van mijn moeders leven, waakten wij om beurten aan haar bed. We beleefden intens verdrietige momenten met elkaar. Maar ook heel mooie. We zongen ‘Het dorp’ van Wim Sonneveld en ‘ons mam’ liet blijken dat ze ervan genoot. Tijdens de crematieplechtigheid zongen wij het nog een keer voor haar en elkaar. Dat kwam spontaan op toen het lied klonk.

Sonneveld zingt van de boerenkind’ren in de klas. Mijn klasgenootjes José Boere, Ada van Leeuwen, Erna Vergeer en Joke Nederend kwamen van boerderijen uit de ‘boerenbuurten’. Op zondag 2 mei 1971 gingen ze samen met 42 andere kinderen van de Mariaschool op de foto. We ontvingen onze Eerste Heilige Communie. Kinderen van de St. Franciscus- en St. Jozefschool vierden het op een ander moment.

Als ik terugdenk aan de kinderen die bij mij en mijn zussen in de klas zaten, dan besef ik dat veel van de vaders in Oudewater werkten. Onze moeders deden het huishouden in jasschorten. Mijn vader was rijksambtenaar in de grote stad. Hij was een uitzondering. Hij nam het openbaar vervoer om op zijn werk te komen. De krant las hij in bus en trein. Pas later nam hij auto of fiets.

De vader van de kinderen Boumans had een timmerwerkplaats in de Kapellestraat, vader Te Poele was schilder terwijl zijn vrouw het snoep verkocht in winkel ‘Jamin’ op de Markt, moeder Van Vliet had een schoenenzaak, vader Koks was melkboer en verkocht samen met zijn vrouw kruideniersproducten in de ‘VéGé, vader Brand had een hoveniersbedrijf aan de Sint Janstraat, vader Lissenburg was een vrolijke fietsenmaker.

De kinderen van bakker Stijnman, kapper van Eck, kapper Vermeij, groenteboer De Wit, sigarenwinkeltje Streng, televisiereparateur Tom van de Ven, schoenmaker Vermeij, dierenwinkeltje Sluis, lampenwinkel Bode, de VIVO, mandenvlechter Vermeij. Ze zaten allemaal bij ons op school. Transportbedrijven van de vaders Van Dam, Snel, Van de Hoogen, Kolfschoten, en Verkleij lagen net buiten ‘de stad’.

De vader van Tom Rossiele werkte op kantoor net als sommige andere vaders. Dan waren er nog vaders die op de fabriek werkten, zoals er waren: de gasfabriek, trappenfabriek, touwfabriek, ‘voederkoekenfabriek’ en machinefabriek. De moeder van de ‘Spruitenbollen’ (de tweeling Spruit met rood kroeshaar) werkte op de Heinco Tricotagefabriek.

De vader van Floor Hoogenboom was koster in de St. Franciscuskerk en die van Monique Bode bespeelde het kerkorgel. Je was slechts voor kleding of bijzondere aankopen afhankelijk van de grote stad. Verder was alles in het dorp aanwezig. Daar leefden we met elkaar. We vormden een kleine samenleving. Er was een vanzelfsprekende saamhorigheid en grote gemeenschapszin. De wereld was kleiner.

Wim Daniëls schreef een boek over het dorp van vroeger en de overgang naar het dorp van nu. Hij schrijft dat het dorp “een veer heeft moeten laten maar veerkrachtig genoeg is om als een ander dorp verder te gaan”. 'Het dorp' is een prachtig boek. Als je het leest komen je eigen dorpsherinneringen vanzelf naar boven. De schrijver was bij 'Pauw' en zei daar dat hij verwacht dat er ook weer een beweging van de stad naar het dorp zal gaan ontstaan door de hoge huizenprijzen in de stad en door een soort romantische vlucht naar het dorp van mensen die rust en dorpse waarden zoeken. Maar de kans bestaat dat er dan nog meer slaapdorpen ontstaan. Het zou veel beter zijn als er weer werk te vinden is in dorpen. Maar dat is niet de verwachting.

Wim Daniëls schreef ook over verdwenen beroepen. Het zijn er veel. Over een zandweg tussen koren door, de boeren in het dorp, heggen en boomgaarden, de dorpskerk, het dorpscafé en dorpshuis, de dorpsstraat en het dorpsplein, de dorpsdokter, de dorpsschool, dorps-ondernemers, dorpsdrama's, dorpskermis, tradities en bijzondere dorpsfiguren.

Ik zat in de tweede klas van de lagere school. Op zekere dag werd ons meegedeeld dat juffrouw Gresnigt niet zou komen en dat er geen vervanging was. Gek genoeg is dat het enige moment dat ik me kan herinneren dat er een leerkracht ziek was. Wij vonden het natuurlijk geweldig om een dag vrij te krijgen. We spraken met klasgenoot Wim van Vliet af dat we zouden gaan spelen op de boerderij van zijn oom Cees Boere aan de Oude Singel. Ik vergeet die dag nooit meer. Het was geweldig. Nadat we als ‘Tarzans’ in de hooiberg heen en weer geslingerd hadden, gingen wij met de schouw de polderslootjes bevaren.

Ik herinner me dat ik die ochtend met vriendje Martin naar huis liep. Onze moeders waren nog gewoon thuis. Ik heb eigenlijk geen idee of mijn moeder door school was ingelicht. Het zal toch wel? Nog niet iedereen had een telefoon. We waren net over ‘het kolkje’ heen toen we een dikke vrouw voor ons zagen lopen. Ik vertelde Martin dat de vrouw ‘Dikke Pie’ werd genoemd. Hij liep om haar heen en keek achterom. Hij kwam naar mij terug en zei stoer: “Jeses wat een dik wijf”. Het was Dikke Pie niet ontgaan. Zij bedacht zich niet. Draaide zich in een flits om. En sloeg Martin op zijn gezicht. Er werd geen aangifte van gedaan. De regels waren nog niet zo strikt toen. Ik heb er vooral ontzettend om moeten lachen. En Martin had zijn verdiende loon vonden de meeste volwassenen. Zo ging dat. Martin had later een voortand verloren die niet kon worden teruggeplaatst. Hij kreeg een stifttand ter vervanging. Ik heb altijd de associatie gehouden met de boze vuist van Dikke Pie.

Veel mensen hadden een bijnaam in Oudewater. Geweldige verhalen deden de ronde. Van twee dames van de ‘Lange Burchwal’ werd verteld dat ze regelmatig achter de begrafenisstoet aanliepen om na afloop de bloemen van het graf te pakken en mee naar huis te nemen. De vrouwen hadden de bijnamen ‘Pis en Pot’.

Piet Bouman had een zaak in huishoudelijke artikelen. Vaak stond hij op het stoepje voor zijn winkel als hij even geen klandizie had. Het schijnt dat hij dan regelmatig aan zijn forse achterwerk krabde. ‘Piet de kontenkrabber’ was geboren.  

Mijn opa van vaders kant ventte groenten uit met paard en wagen. De bieten waren voorgekookt. Dat was iets nieuws en scheelde de huisvrouw natuurlijk werk. Mijn opa had een groot gezin te onderhouden en moest zijn waar kwijtraken om de kost te verdienen. Als men zei niets nodig te hebben, kon hij in woede ontsteken: “motten jullie dan niks vreten”, zou hij eens geroepen hebben. Hij werd gedoopt ‘de gekookte kroot’.

Een lange man had een kleine vrouw. Zij liep doorgaans op de stoep. Hij ernaast in de goot. Dan viel het verschil in lengte waarschijnlijk minder op. Hun bijnaam werd ‘Stoep en Geutje’. ‘Korte Keegie’ stak onze voetbal lek wanneer deze op haar achterplaatsje terechtkwam. Om beurten haastten wij ons om zo snel mogelijk de bal te pakken voordat zij hem op haar korte beentjes te pakken kreeg.

In dit kleine dorp zijn dorpshuis, kerk en basisschool de ontmoetingsplekken. Op het groene schoolplein – dat op een mooie manier ligt ingebed in Landgoed Wouwse Plantage – speelt de juf van de onderbouw nog een laatste spelletje met haar leerlingen. Het is vandaag ook zulk mooi weer. Als ik het vrolijke tafereel zie, ben ik meer op het plein dan tussen de ouders bij het hek. Ik kan me toch wat gemakkelijker verplaatsen in de juf. Maar ík ben vandaag een fietstoerist. Ik mag lekker doorrijden. Fijn is dat. Ik neem een slok uit de gele bidon en stap weer op. Ik rijd de Zoomweg op.

De opgetogen kinderstemmen zijn steeds minder goed te horen. Het is net alsof ik weer de schuifknoppen van mijn mengpaneeltje bedien en het geluid langzaam naar nul breng. Nog een klein stukje fietsen door de bossen van Wouw. En dan ben ik bij Bergen op Zoom.

Foto’s