Spanning Zoeker

7 oktober 2017 - Coevorden, Nederland

Op tropische dagen als deze blijft een reactie in de atmosfeer nooit lang uit. Donkere wolken pakken samen boven Drenthe.

Ik drink mijn pilsje en bijt helaas alweer in de laatste van acht bitterballen. Een groepje kinderen loopt via het terras naar het grasland aan de overkant. Groep 7/8 van een dorpsschool. De schoolverlatingsdagen. Het is bijna zomervakantie. Ik geniet van ze. Groepsgedrag boeit mij. Jongens en meisjes dagen elkaar uit. De één stoer, de ander wat onbeholpen. De queen en de bees. Degenen die zich meer onafhankelijk gedragen. De leidertjes.

“Moet je nog ver? Ik zie net op buienradar dat er een enorme onweersbui op komst is. Over een uurtje is ie hier”, zegt de eigenaar van de Mepperdennen. Ik hou niet van wachten. Als ik hard doorfiets ben ik misschien in Coevorden voordat het losbarst, maak ik mezelf wijs. Ik waag het erop tegen beter weten in. Ik reken snel af - toch handig dat contactloos betalen - en pedaleer weg.

Even buiten Meppen begint het al te regenen. Ik rijd door. Het gaat harder regenen. Ik rijd door. Het gaat ontzettend hard regenen. Dit is gekkenwerk. Ik zie een grote schuur. Een vrouw komt net naar buiten lopen en laat de deur achter zich openstaan. Ze haast zich het woonhuis in. Snel rijd ik het erf op. Gelukkig geen waakhond aanwezig. Op het moment dat het helemaal losgaat en de regen op het metalen dak klettert, sta ik in de deuropening te schuilen. Ik kijk naar de enorme druppels die spetterende luchtbellen maken op de straat. Kijken naar regen deed ik als kind al graag. Zittend in de brede houten vensterbank keek ik naar mensen die zich door de regen spoedden.

De boerin komt terug. Ik ben zeker gesignaleerd? Ik verontschuldig mij voor mijn vrijpostigheid. “Je bent welkom hoor, het regent nu ook zo hard”. Wanneer je vriendelijk iets vraagt, weigert men bijna nooit, weet ik uit ervaring. Vriendelijkheid vergroot je gunfactor. De mevrouw komt naast me in de deuropening staan. Al snel hebben we een geanimeerd gesprek. Ze vraagt me waar ik vandaan kom, wat mijn bestemming is. Zij vertelt over de naderende vakantie. Hoe een notaris uit de randstad dolgraag op het bedrijf komt passen, als vakantie-invulling. Er was zelfs een heus sollicitatiegesprek voor nodig - je laat immers niet zomaar iemand op je bedrijf en in je huis toe.

Het miezert nog een beetje. Het dondert al steviger in de verte, als ik weer op de fiets zit en het Fietserpad vervolg. Uitgerekend nu moet ik door open veld. Hoe is het mogelijk? Diep donkerblauw is de lucht die ik voor me zie. Het groen van bomen en struiken steekt er bijzonder fraai tegen af. Achter mijn rug probeert de zon zich nog even te verzetten tegen de onvermijdbare weersverandering. Dit moment is altijd zó prachtig.

Het wordt spannend. Vóór mij strekt zich een open heidegebied uit. De eerstvolgende bomenrij is op een kilometer of vier afstand schat ik. Felle bliksemschichten doorklieven de inmiddels inktzwarte lucht erboven. Meestal horizontaal maar dan opeens weer verticaal. Heel verraderlijk.

Het zal eind jaren 70 geweest zijn. Na middernacht. Ik kwam van een schoolfeest op het Antonius (een begrip toen, een school met aanzien nog) en fietste samen met ‘Snarf’ - zijn echte naam was Frans, in Oudewater hadden veel mensen een bijnaam - van Gouda naar huis. Het onweerde en weerlichtte. Het flitste aan één stuk door.  Onophoudelijk fel. We fietsten zo hard we konden, voorovergebogen over ons stuur. Het was eigenlijk hartstikke donker, maar bij elke lichtflits veranderde het nachtelijke landschap om ons heen in een helder verlichte polder als bij daglicht, zo ver het oog reikte. Ik zag treinen rijden, koeien nerveus in het land staan, trekkers op het erf, klompen naast de deur. De nacht die normaal aan het oog onttrokken is, was nu opeens zichtbaar. Bij elke onweersklap leken we nog sneller te gaan trappen en brachten we slechts “sjézus en sòwh” uit. Het was indrukwekkend en spannend tegelijk. We praatten niet meer tegen elkaar. De adrenaline stuwde ons voort. Als vanzelf.

Nog een kilometer of drie te gaan tot aan de bomen. Ik moet wel doorrijden nu. Of moet ik al op mijn hurken gaan zitten, op mijn voorvoeten. Dat schijnt het meest veilig te zijn, zo min mogelijk in contact met de aarde. Ik besluit door te rijden. Ik rijd hard. Gaat mijn hart nu zo te keer omdat ik zo hard trap of is het van de opwinding? Ik merk dat ik hiervan geniet. Echt lekker vind ik dit. Nu een prachtige verticale lichtflits. Dan de enorme knal. Wel gek, ik zou eigenlijk de andere kant op moeten rijden zo hard ik kan. Is dit onverantwoord? Kan ik dit mijn vrouw en kinderen wel aandoen? Is het niet stom om dit te riskeren? Ik rijd door, ik laat me niet stoppen. Ik wíl dit eigenlijk gewoon. Ik geniet in stilte van de opwinding en het natuurgeweld. Ik tel de seconden tussen de onweersklappen.

Een enorme lichtflits en een explosieve knal naast mij in het veld. Ik schrik. Ik voel mijn hart tekeer gaan. Ik zet nóg een keer extra aan. Waar komt al die energie toch vandaan? Het onweer is nu heel dichtbij. Dit is echt wel gevaarlijk! Onverantwoord eigenlijk, zegt mijn verstand.

Het blijkt dat we een dopamine-4-receptor-gen bezitten. De mate waarin spannende situaties dopamine productie stimuleren verschilt van mens tot mens. Daarom doen mensen soms bijzonder gekke dingen. Ik ook.

Aan de rand van onze woonwijk in Oudewater werden aanleunwoningen gebouwd. Woonblokjes van steeds twee verdiepingen. Tegen de betonnen vloerplaat van een van de galerijen staat een houten ladder. Bouwvakkers zijn vergeten deze weg te halen. Beschermende balustraden zijn nog niet aangebracht. Met twee van mijn zusjes en enkele vriendjes klimmen we de ladder op. We lopen over de galerij. Spannend. Aan het eind van de galerij staren we naar beneden. Onder ons ligt een berg zand. Wie durft? Ik spring als eerste. Mijn voeten zakken heel diep in het zand. Triomfantelijk kijk ik naar boven. Ik moedig de anderen aan ook te springen. Eén voor één landt iedereen veilig in het zand. Tijdens de sprong vrolijke kreten slakend.

Alleen mijn jongere zusje staat nu nog boven. Ze kijkt naar beneden. Ze schat de diepte in. Wij moedigen haar aan. We halen alles uit de kast om haar over te halen. Maar nee. Ze durft echt niet.

Dan verschijnt een boze buurtbewoner. Een chagrijnige oude man met een dito hoofd. Hij houdt iets in zijn hand. Zien wij dat nou goed? We herkennen er een pistool in. Hij schiet ermee in de lucht. Het klinkt anders dan mijn klappertjes revolver waarmee ik cowboytje speel. Geen idee hoe een echt pistool klinkt. We zetten het op een lopen. We weten niet hoe snel we ons uit de voeten moeten maken. 

Nú springt mijn zusje wél. De angst voor het pistool is groter dan die voor de sprong in de diepte. We rennen naar huis in de veronderstelling dat ons leven er nu écht van afhangt. Bij thuiskomst blijkt mijn zusje in haar broek te hebben geplast van angst. De spanning was haar te groot geworden.

Nog een kilometer schat ik. Ik zie wat huisjes staan. Ik nader een klein gehucht van enkele huizen en schuren. Ik spring van mijn fiets en druk mij, bescherming zoekend, tegen een oude groene schuurdeur. Aan de andere kant van het schuurtje opnieuw een lichtflits en knal. Tegenover mij branden lampen in huizen. Het is heel donker geworden. Vanuit een keuken wordt er naar mij gekeken. Ik wil niet dat ze me binnen vragen. Ik ga dat aanbod afslaan. Dit is zó mooi. Zo genieten. Ik hád natuurlijk gewoon op het terras kunnen wachten. Maar dat deed ik niet, in plaats daarvan zocht ik deze spanning op.

Het onweer trekt verder in noordelijke richting. Ik stap weer op de fiets. Ik ben bijna bij Kasteel Coevorden. Ik verheug me op een mooie kamer, een lekker bed en een heerlijk glas wijn. 

Foto’s