Balans vinden

16 augustus 2020 - Lageweg, Nederland

Aan de overkant van de Hollandse IJssel zie ik veel bedrijven. Een handelt in metaal, een ander verhuurt hijskranen en een derde verkoopt zand. Een schip wordt volgeladen.

Er varen hier minder schepen dan op de Lek. Toch is het een doorgaande route. Tussen Rotterdam en Amsterdam. De verbinding met het noorden. Jaarlijks passeren 16.000 vrachtschepen en 10.000 recreatieve ‘bootjes’ op dit traject. Het is geen mooie oever. Ze is lelijk. Maar er heerst bedrijvigheid. Dynamiek op en aan het water.

Aan deze kant van het water is het stil. Zie ik nieuwe en oude dijkhuisjes. Ze vormen buurtschap Lageweg. De trotse bewoners tonen dat met een eigen plaatsnamenbord. Ze onderscheiden zich. Van moedergemeente Ouderkerk a/d IJssel. Tot voor enkele jaren geleden had ik er nooit van gehoord. Pas sinds 2017 ben ik me bewust van haar bestaan. Ik rijd er nu zelfs enkele kilometers voor om.

Want aan mijn linkerhand ligt rechthoekig grasland waarop houten palen wachten op een koude winter. Dan komen er grote lampen aan te hangen. Het terrein is omheind met een afrastering zoals bij amateurvoetbal. Het heeft ook dezelfde vaste borden van sponsoren. Een smeedijzeren entreehek geeft officieel toegang. Ernaast een eenvoudig houten gebouw. Het is er door mensen van de ‘IJssellaan’ neergezet. Thuishonk van ijsclub ‘Ons Genoegen’. Bij matige tot strenge vorst wordt hier een landijsbaan gerealiseerd. Maar daarnaast worden het hele jaar door ook andere activiteiten georganiseerd. De ijsclub is hier een sociaal bindmiddel.

Op de derde zaterdag van juni 2017 reed ik voor de eerste keer de 9 Dorpen Fietstoertocht langs Zuid-Hollandse ijsclubs in de Krimpenerwaard. En van de Utrechtse dorpen Polsbroek en Polsbroekerdam. Het was een zeer warme zonovergoten dag.

Bij IJsclub Vlist ontvingen we een stempeltje op de kaart vanonder een parasol. Vóór de schuur waarin ’s winters de stempelpost te vinden is. In het buurtcentrum van Polsbroek kregen we een stuk zelfgebakken appeltaart bij de koffie omdat het ijsclubgebouw van ‘Nooitgedacht’ (nog) niet te bereiken was over het land. Bij ijsclub De Zilveren Schaats in Schoonhoven waren pannenkoeken gebakken. In Ammerstol zat men al aan het bier. In Gouderak verkocht een oudere vrouwelijke deelnemer te dubbelzinnige taal die niet op mijn lachspieren werkte. Terwijl in buurtschap Achterbroek – heel verrassend –  in een gemoedelijk achteráf clubgebouwtje een stempel gehaald moest worden. Waar dit tijdens de ‘Negen Dorpentocht op de schaats’ nog op het ijs was. Omdat daarmee ‘kluun’-chaos op de rubberen matten en opgestroopte versleten tapijten werd voorkomen.

Maar in Lageweg bij ‘Ons Genoegen’ werd ik heel aangenaam verrast. Daar heerste een schaatssfeer in zomertijd. Daar stonden winterse pannen soep op het vuur. En kon je gewoon broodjes knakworst met vette saus kopen. Als was het een strenge Hollandse winter. Uit de speakers klonk vrolijke muziek van dweilorkesten die rechtstreeks van Bartlehiem leken te zijn gekomen. En zowel buiten als binnen maakten vrolijke vlaggetjes het folkloristische feest compleet. Het terras was gezellig vol met toerfietsers en bewoners van Lageweg. Het was een gezellig feest.

Als ik vanaf IJsseldijk Noord naar het clubgebouwtje kijk, komt de herinnering weer levendig naar boven. Het is ook de reden geweest dat ik warmliep om tot het bestuur van de Haastrechtse IJsclub te willen toetreden. Want bij die club moest je het stempeltje halen in een overvolle hete materialenschuur bij het zwembad. Tussen grote schuifdeuren stond een klein tafeltje met daarachter twee vriendelijke senioren. Het was veel te heet op het plein om even stil te houden. Men had niet gedacht aan parasols. En al helemaal niet aan iets als ‘koek en zopie’. De 9 Dorpen Fietstoertocht werd niet gebruikt voor (schaats)promotie. Een gemiste kans vond ik.

Hoe anders was dat op zaterdag 4 januari 1997. De laatste editie van de Negen Dorpentocht op de schaats. Ik nam eraan deel en kocht mijn stempelkaart in het oude clubgebouwtje van de Haastrechtse IJsclub bij de brug aan de Voorboezem. Mijn jongste zoontje leefde tevreden zijn eerste levensjaar en lag nog lekker in de boks te pruttelen. Op deze dag werd gelijktijdig de vijftiende Elfstedentocht verreden. Ik waande me alsof ik er zelf aan deelnam. Op oude televisietoestellen met dito beeldbuis konden we de wedstrijd een beetje volgen. In Gouderak had ik een eenvoudige houten stoel tegenover de tv weten te bemachtigen waarop ik mijn warme chocolademelk dronk om op te warmen. Bij een straalkacheltje. Want het was woest koud die dag. Dit werd veroorzaakt door de wind die met kracht 5 tot 6 over poldersloten en vaarten woei. En door de vorst die met temperaturen van -6 graden in de ochtend tot maximaal -3 graden in de middag niet onderdeed voor strenge winters van weleer. Over gevoelstemperatuur werd nog niet gesproken. Het was gewoon stervenskoud. Punt. En daar had ik me niet goed genoeg op gekleed. Ik had de koude wind echt onderschat. In de beschutting van rietkragen ontmoette ik mensen die dat ook hadden gedaan.

De twee voorgaande edities van de Elfstedentocht volgde ik nog thuis op de bank bij mijn ouders. Midden jaren tachtig. In 1985 stond ik – net als heel veel Nederlanders – heel vroeg op om maar elke minuut van de eerste livereportage op televisie te kunnen meemaken. Ik zag de mannen en vrouwen achter de metalen hekken die de startkooi vormden. Mart Smeets beschreef hoe ze erbij stonden. Geconcentreerd, zeer ongeduldig en gespannen. Het rennen naar de Zwettehaven om als eerste de schaatsen onder te binden. De duisternis. Enkelen hadden gedacht aan een mijnwerkerslamp op het hoofd. De eerste donkere doorkomst bij IJlst. Het langzaam opkomende ochtendlicht. Allemaal onvergetelijke beelden. Het pakte mij stevig bij de kladden.

Mijn moeder kon zo genieten van mijn enthousiasme dat ze me elke minuut voor de televisie gunde. Ze vroeg wat ik op mijn ontbijt- en lunchboterham wilde als beleg. Ze bracht een mok koffie met speculaas en kwam er met koffietijd natuurlijk even gezellig bijzitten om mee te kijken. Zo was mijn moedertje.

De tv-beelden waren uniek. In 1963 en daarvoor was er immers nog geen live verslag te zien geweest. En toen was er ook nog niet zo een groot volksfeest als bij deze ‘Tocht der Tochten’.

In de verkeringstijd van mijn ouders was het zwieren op de schaats heel populair. Jongens vroegen een meisje om samen te zwieren over het ijs. Met speciale schoonrijdschaatsen of kunstschaatsen gleed de schaatser in een soort vloeiende s-bochten vooruit. De rijder deed dit door beurtelings met één schaats op de binnen- en buitenkant van het schaatsijzer te rijden. Het been waarmee je afzette hield je evenwijdig aan, en een klein stukje vóór, het andere been, tot de schaats opnieuw het ijs raakte. Dan maakte je een voorwaarts-buitenwaartse boog op de buitenzijde van het schaatsijzer en halverwege de slag deed je hetzelfde op de andere zijde van de schaats de andere kant op. Door deze zogenoemde ‘kantwisseling’ leek het net alsof je van links naar rechts over het ijs zwierde en zwaaide. Het moet een heerlijke beweging zijn geweest. Alsof je danste op het ijs.

Mijn ouders vertelden er graag over. Zwieren kon je alleen doen maar het werd nog veel leuker als je het samen deed. Ze hadden elkaar al zwierend op de Grote Gracht in Oudewater leren kennen. Toen mijn moeder daarbij een bloedneus opliep, was mijn vader er als de eerste bij om deze te helpen stelpen. Ze zijn elkaar daarna niet meer uit het oog verloren.

Ik leerde schaatsen op houten onderbindschaatsjes op een polderslootje bij de Prinses Margrietstraat in Oudewater. Je kon de schaatsjes niet onder schoenen binden helaas. Je had er rubberen laarsjes voor nodig. Dat had het nadeel dat je voeten ontzettend koud werden en je kousen onder je voeten zakten. En de houten schaatsjes hadden de vervelende neiging om onder de gladde zool van de laarzen uit te schuiven of scheef te gaan zitten. Dan werd schaatsen natuurlijk onmogelijk. Maar ik bleef het toch gewoon proberen totdat ik iets kon wat ‘krabbelen’ genoemd werd.

Toen bleek dat ik schaatsenrijden erg leuk vond, kreeg ik de winter erop roodzwarte ijshockeyschaatsen van mijn ouders. Ik vond ze prachtig. En zie ze zo weer voor me. In mijn herinnering kon ik er bijzonder lekker op schaatsen. Ik kwam dan ook pas van het ijs als de duisternis inviel. Kreeg er geen genoeg van. Mijn zusjes schaatsten op witte kunstschaatsen en waren wat minder bezeten dan ik.

Mijn vader en mijn twee oudste zussen schaatsten naar Papekop en terug. Ik mocht niet mee omdat ik nog te klein was. Ik droomde ervan dit later alsnog een keer te kunnen doen. Maar daar kwam het nooit meer van. Toen ik mijn vrouw leerde kennen begin jaren tachtig volgden er enkele strenge winters op rij. Ik maakte daardoor kennis met de Twee Provinciëntocht. De wens die ik als klein jochie had, kwam direct weer in mij naar boven. In schaatsdorp Haastrecht kon ik starten. Voor een schaatstoertocht op natuurijs. Ik vond het geweldig. Ik bond elke dag opnieuw de ijzers onder.

Ten tijde van strenge vorst raakt heel het dorp in vervoering. Het is dan het gesprek bij de bakker en slager. Iedereen leeft mee. Van jong tot oud. Het gonst ervan op het dorp.

Het knallende geluid van de barsten die voor mij uit in het ijs springen. De tintelende kou op de wangen. Het geluid van muziek dat uit speakers klinkt als je een ijsclub nadert of achter je laat. De oudhollandse kneuterige houten clubgebouwtjes. De vrolijke mensen die aan eenvoudige houten tafels zitten met elkaar. De geur van erwtensoep, warme chocolademelk en punch. De vele plastic tasjes op de oever met schoenen erin. De vrolijk wapperende vlaggen. De onduidelijke stempels op stempelkaarten. Het dialect van de streek dat klinkt uit monden van vele vrijwilligers. Molens, boerenschuren en oude boerderijen. De rijen ‘kluners’ bij de watermolen en watertoren. Als kleine kinderen kruipende volwassenen onder schilderachtige bruggetjes. Ik word er gewoon ontzettend blij van.

Maar toch is het allermooiste moment dat waarop ik met de wind in de rug over hard ‘zwart’ ijs ga. In een zogenaamde perfecte balans over het ijs glijd. Alsof het allemaal vanzelf gaat. Geen enkele inspanning kost. De geluiden van de winterse polder om mij heen. Het gevoel dat er dan in mij naar boven komt. Het is natuurlijk helemaal niet in woorden te vatten.

Jarenlang volgde ik schaatslessen bij Duo Sport op de Vechtsebanen in Utrecht. Ik begon daarmee nog voordat de baan overdekt was. Toen je nog op de tribune kon pauzeren met warme chocolademelk terwijl de Zamboni de baan veegde. Je nog nat regende als het weer daar aanleiding toe gaf. Nog voordat de commercie de overhand kreeg. Daar leerde je het gewicht goed boven de schaats te brengen. De kromming van het ijzer te gebruiken en de valbeweging te benutten. Hard schaatsen heb ik nooit nagestreefd. Het verbeteren van de techniek was mijn doel. Niet omdat het er perfect uit moest zien maar omdat ik dat gevoel van balans wilde kunnen ervaren. En dat bereik je alleen maar als je de schaatstechniek voldoende beheerst.

Ik herinner me een studiedag voor de opleiding tot psychosociaal therapeut waarop we mochten ervaren hoezeer lichaamshouding van invloed is op onze gemoedstoestand en andersom. Wanneer je de schouders laat afhangen, krijg je uiteindelijk ook het gevoel dat erbij hoort. Het beïnvloedt zelfs de mensen die er getuige van zijn. Het tegenovergestelde gebeurt ook als je de schouders optrekt en de rug recht. Dat voelt gewoon veel beter en beïnvloedt vervolgens de gemoedstoestand.

Het gevoel van balans tijdens schaatsen – maar ook tijdens het fietsen ­– werkt op dezelfde manier door in hoe ik mij voel. Het vergroot daardoor niet alleen mijn lichamelijke maar ook mijn mentale weerstand. En dat kan ik wel gebruiken op het moment. Wachten op natuurijs is niet erg reëel. Maar erover mijmeren aan de oever van de Hollandse IJssel houdt de hoop levend. En daar is natuurlijk helemaal niets op tegen.