Het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets, maar het is waar ik geboren ben ...

25 april 2023 - Oudewater, Nederland

Wat weet je nou eigenlijk van het moment waarop je geboren bent? Je bent erbij zonder je het bewust te zijn. Hoe zag de ruimte eruit waarin je ter wereld kwam, wie waren er nog meer aanwezig behalve je moeder, wat waren de omstandigheden waarin je geboren werd, hoe was de tijdsgeest? Welke gemoedstoestand had je moeder? Was je gewenst en werd je liefdevol ontvangen? Het zijn vragen die pas veel later bij je opkomen en met terugwerkende kracht een antwoord zoeken. Want waar je wieg stond doet er enorm toe.

Mijn wieg stond in de Leeuweringerstraat in Oudewater. In september van het jaar 1962. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had mijn geboortehuis dienst gedaan als distributiekantoor waar voedselbonnen werden uitgegeven. De voormalige loketten hadden inmiddels ruiten en daar doorheen kon je de lange gang zien die erachter lag. Daarin leerden mijn zusjes en ik fietsen en schommelen. Ik herinner mij ook nog een fonteintje met een koperen kraantje dat heel wat mensen moet hebben zien passeren in oorlogstijd. Maar dat wist ik toen niet. De vloer was betegeld en erop lag een lange mat – als een loper – waarop wij speelden.

In de gang stond een hoge kast met planken. Ik herinner me hoe de planken leeg waren en wij erop gingen liggen boven elkaar als in een dubbel stapelbed. Ik weet ook nog dat de kast plotseling omviel door ons gewicht en hoe wij nog altijd keurig tussen de planken waren blijven liggen zonder ons te bezeren. Ik heb geen idee wie de kast weer overeind getild heeft en of wij erg geschrokken waren. Ik weet wel dat ik daarna nooit meer in een lege plankenkast ben gaan liggen en het anderen ook afraad. Het is een van mijn eerst ingeprente ervaringen.

Vanuit de huiskamer kwam een deur op de gang uit en vanuit de keuken ook. Mijn moeder zette soms muziek op met de uitklapbare platenspeler en liep met ons als een soort carnavalsstoet door keuken, huiskamer, gang en weer terug naar de keuken. Ons moeder maakte van ons peuter- en kleuterleven een feest.

Aan de voorkant was de gang met een klapdeur gescheiden van het portiek en de groene voordeur met het smeedijzeren hekwerk voor matglas. De andere kant van de lange gang kwam uit bij een grote slaapkamer die grensde aan het achtertuintje. In de zomer werd daar een petroleumstel geplaatst waarop mijn moeder kookte. De slaapkamer deed dan dienst als keuken zodat onze moeder van daaruit zicht had op haar kindjes die buiten speelden in de zandbak, op de rode draai-wip, op de schommel of in de roodgroene indianentent op het grasveldje.

Over het met gaas bespannen tuinhek keek je de tuin van bakkerij Van Kooten in, waarin fruitboompjes stonden met grindpaadjes er tussendoor. De tuin van de bakkerij liep tot achter onze tuin naar de stadsgracht die langs de Donkere Gaard en de Kromme Haven stroomde. Met enige moeite kon je de Broeckerstraat inkijken. Vanzelfsprekend was er in die tuin veel bedrijvigheid vanwege de bakkerij. De bakblikken werden er volgens mij schoongemaakt. En wíj groeiden op met de geur van gebakken deeg.

Bij feestelijke gelegenheden galmde de muziek van Muziekkorps Juliana tegen de geveltjes van ons historische stadje op. Geschrokken van zoveel kabaal kroop peuter-ik diep onder de dekens tot aan het voeteneind, vertelde mijn moeder later. Het was ook wel een groot en indrukwekkend korps, met mannen in donkerblauwe kostuums en donkere petten op de hoofden. Mijn vader maakte ook deel uit van het orkest, hij bespeelde verschillende instrumenten waaronder trommel en sopraansaxofoon. Hij is ook voorzitter geweest van het korps dat veel allure had en meestreed om prijzen op concoursen. Men was trotse muzikant.

Achteraan liepen de mannen met de enorme bastuba’s en grote trommels. Nog voor de vaandeldrager uit. De trommels hingen met witleren riemen op de buiken. In witte handschoenen gevatte trommelstokken sloegen donderend hard op grote trommelvellen. Achter het muziekkorps aan liep altijd een grote vrolijke kinderschare.

Door de gymnastiekclub annex wandelvereniging werden wandeldagen georganiseerd. Volgens mij was één  ervan de Heksenwaagtocht. Met busladingen vol kwamen sportverenigingen naar ons stadje om de wandelmars te maken door stad en omgeving. De politie reed voorop en muziekkorpsen uit de regio begeleidden de wandelaars die in tenue trots het embleem van hun vereniging droegen. Mijn oudere zusjes hadden een wit badstoffen shirt met het geel blauw logo van UNIO erop en een blauw rokje eronder.

Meneer van Velzen was gymleider en heeft zich jarenlang ingezet voor de vereniging. De naam van dochter Alita zoemt ook in mijn herinnering aan die tijd rond. 

Over Donkere Gaard, Kromme Haven en door Leeuweringerstraat gingen nog voornamelijk voetgangers en fietsers. Een luxe auto was in bezit van weinigen. Het geluid van de straat werd vooral bepaald door stemmen, fietsbellen, blaffende honden, handkarren, paardenhoeven, enkele auto’s en vooral heel veel spelende kinderen. Ronkende motoren waren nog veruit in de minderheid. Bakker, melk- en groenteboer gebruikten bakfietsen om hun waar uit te venten. Het geluid van de straat was klankrijk en divers.

Regelmatig zaten mijn zusjes en ik op onze knietjes in de vensterbak met onze koppies achter de lange vitrage door de straat in te kijken waarin veel te zien was – elk jaar kwam er weer een koppie bij zei een goede kennis van mijn moeder er later over. We zagen mensen met boodschappentassen passeren. Naast ons huis was immers de bakkerswinkel van bakker Van Kooten met een klassieke inrichting waarvan enorm hoge vitrinekasten en een grote toonbank deel uitmaakten. Winkeljuffrouwen verkochten de bakkerswaar. Zodra zij getrouwd waren, werden ze huisvrouw en stopten met werken buitenshuis.

Nog lang nadat wij uit de Leeuweringerstraat verhuisd waren, kwam Gerrit van Kooten aan de deur om brood te verkopen met een grote broodmand onder de arm en een lederen geldtas omgehangen. Mijn zusjes en ik kregen tot de puberleeftijd een verse krentenbol van hem als we jarig waren.

Aan de overkant van de straat was de kapperszaak annex sigaren- en snoepwinkel van de familie Doop. Vader Doop was herenkapper en moeder Doop verkocht aanvankelijk alleen rookwaar maar later ook snoepgoed. Het Protestants Christelijke gezin bestond naast vader en moeder uit heel veel kinderen Doop waarvan ík me slechts één naam herinner. Die van zoon John die jaren later – net als zijn vader – ook herenkapper werd. Op 5 juli 1989 heb ik mijn haar nog laten knippen door hem. De dag erna trouwde ik.

De familie Doop had geen televisie. En op zaterdagmiddag staken de kinderen daarom één voor één de straat over om bij ons naar kinderprogramma ‘De Kijkdoos’ te komen kijken met daarin ‘Gompie’ en ‘Ricky en Slingertje’, nadat ze in de zinken teil in bad waren geweest. Ik denk dat wij ondertussen hetzelfde deden. Ik was als derde aan de beurt en gebruikte hetzelfde badwater als mijn twee oudere zussen. Mijn zusje dat weer anderhalf jaar jonger was dan ik kwam tenslotte nog na mij aan de beurt. Onze jongste twee zusjes werden pas enkele jaren later geboren.

Kapper Doop is op een akelige manier om het leven gekomen. Nadat één van zijn kinderen een schoen had verloren, ging hij er in de donkere avond na het werk nog naar op zoek met zijn ‘Solex’. Hij raakte daarbij in de duisternis een steen en sloeg over de kop. Hij overleed aan hersenletsel. Hij droeg nog geen helm.

‘Vrouw Doop’ bleef sigaretten en snoep verkopen na de dood van haar man. De kappersstoelen waren er jarenlang ongebruikt op de achtergrond getuige van. Ik vond dat altijd een wat naargeestig gezicht. Want wij kwamen er nog met enige regelmatig omdat ‘Vrouw Doop’ heerlijke Belga kauwgom verkocht – in toffeevorm en in een kleurig gouden papiertje gewikkeld – voor slechts één cent. Zodra je lopend op weg naar school een cent vond, dan ging je nog diezelfde middag uit school naar de snoepwinkel om één kauwgom te kopen. Ook als mevrouw Doop daar helemaal niet blij van werd en er zuchtend één uit de kauwgom pot pakte.

Het grootste deel van het jaar leefden wij in de grote woonkeuken die achter de woonkamer was. In de woonkamer was een hoge authentieke donkerbruine lambrisering aanwezig. Een grote zwarte kolenkachel verwarmde de ruimte. Ernaast stond de zwarte kolenkit waarin de steenkolen zaten. De kolenkit moest om de paar dagen bijgevuld worden met kolen uit het kolenhok. Het kolenhok was achter de doucheruimte. Eens in de zoveel tijd stopte een oude Daf met laadbak – zo een als mijn  opa ook reed – voor ons huis. Een man in overall droeg jute zakken met kolen op zijn schouder naar het kolenhok. Het kolenhok zou later dienst gaan doen als aardappelhok in de schuur van ons nieuwbouwhuis met centrale verwarming.

Petroleumboer Schalkwijk trok met zijn handkar door de Oudewaterse straatjes om petroleum te verkopen. Veel huishoudens in oude woningen kookten nog op petroleumstellen. Bij mijn opa en oma Konings stonden donkergroene exemplaren in het keukentje. Wij hadden beige kleurige. Petroleum was een vloeibare brandstof die in de kookstellen gedaan werd zoals olie in een olielamp. Een breed lint hing in de petroleum en werd aangestoken onder de pan die op een metalen roostertje werd gezet boven de brede vlam. Het koken van het eten voor grote gezinnen nam veel tijd in beslag. Net als de meeste huishoudelijke taken.

Mijn zusjes droegen elkaars kleding af. Mijn oudste zus en ik waren steeds de eerste dragers en hadden geluk. Ik was immers de enige jongen in het gezin en zij de eerste in de zussenrij. Maar een uitgebreide kledingkast hadden we nimmer. Dat was veel te kostbaar. Kleding droeg je op nadat deze al regelmatig gerepareerd of versteld was. Om op feestelijke momenten en zondagen toch goed voor de dag te kunnen komen, hadden we speciale zondagse kleding. Ik droeg die niet graag omdat het vaak bestond uit kriebelbroeken en stijve overhemdboordjes met vervelende strikjes. Bovendien mocht je de schoenen niet gebruiken om te voetballen. En dat was natuurlijk nog het ergste.

Met de schoenen waarmee ik later naar school ging, mocht ik gelukkig ook voetballen van mijn moeder. In het weekend werden de schoenen weer netjes gepoetst door mijn vader en een eventueel slijtgat waar mijn grote teen doorheen kwam in de neus van de schoen werd weer dicht gestikt door schoenmaker Vermeij bij de Romeijnbrug. In de loop van de tijd werd mijn rechterschoen daardoor wel enkele maten kleiner dan de linker. Maar dat deerde mij allerminst.

In het straatbeeld hoorde ook wijkzuster Nijenhuis die op haar zwarte fiets – met een leunstok in de klem – door Oudewater fietste in haar grijswitte zuster kostuum. Het was een kordate vrouw die een speciale positie in de Oudewaterse gemeenschap had. Ze was een autoriteit en schuwde het niet om mensen terecht te wijzen of te zeggen waar het op stond. Ze vatte haar taak heel serieus op en nam haar verantwoordelijkheid. Ze had een groot plichtsbesef maar was bepaald geen lieverd.

Heel anders dan zuster Van Vliet die veel Oudewaterse kindertjes geboren heeft zien worden en als kraamverzorgster het gezinsleven liet doorgaan terwijl moeder in bed lag te herstellen van geboorte en zwangerschap. Dat was een heel lieve vrouw en ze maakte heel andere gehaktballen dan mijn moeder weet ik nog. Maar die van haar smaakten ook wel lekker.

Zuster van Vliet was de tante van Hansje van Vliet die bij mij in de kleuterklas zat. Ik weet nog dat Hans bij mij kwam spelen terwijl zijn tante ons gezin runde toen mijn op-een-na-jongste zusje was geboren. Ik vond het heel bijzonder dat Hans en de zuster elkaar zomaar bleken te kennen. Maar waarschijnlijk heeft de zuster vrijwel al mijn katholieke generatiegenoten wel van naam gekend.

Nico van Harmelen kwam langs de deuren om de contributiegelden namens voetbalvereniging UNIO aan huis op te halen. Als je betaald had, kreeg je een stempel op de contributiekaart van hem. Ik hoor nog de hand zoekend door de tas gaan om het wisselgeld te pakken.

Paters Franciscanen in zwarte habijten met witte koorden om het middel pasten ook heel vanzelfsprekend in het Oudewaterse straatbeeld van toen. Zij woonden naast de Rooms-Katholieke Franciscuskerk. Pater Hooijmans had de meest vriendelijke uitstraling van alle paters. Pater van de Preijt kwam wat jaren later als jonge Franciscaan naar Oudewater en viel op omdat hij zomaar in zwembroek naar het zwembad liep op zomerse dagen. Met de badhanddoek losjes over de schouder. Daar moest de Oudewaterse (geloofs-)gemeenschap heel erg aan wennen.

Op regelmatige tijden reed een man door ons stadje op een zwarte herenfiets. Hij had een soort zwarte koekenpan in de hand. Hij hield stil op vaste plekken – zoals ook op de stenen boogbrug over het ‘kolkje’ –en zette een been op de grond terwijl hij met een slagvoorwerp op ‘de pan’ sloeg om aandacht van de bevolking te vragen. Hij deed ‘kond’ van bijzondere gebeurtenissen zoals een openbare slachting ergens aan het eind van de Lange Burchwal.

Later kwam Tom van de Ven door de straat rijden met een grote megafoon bovenop zijn autootje om bijzondere bijeenkomsten om te roepen. Tom was televisiereparateur en -verkoper. Hij had zijn televisiezaak in de korte Havenstraat en was vader van de zeer eigenwijze en excentrieke tweelingzusjes Retta en Jolanda. Zodra hij door de straat kwam rijden, legde je het spel neer en rende je naar het raam om hem te zien en horen. Je wilde weten wat er aan de hand was.

Oudewater kende – net als veel andere kleine plaatsjes – nog veel middenstanders. Alles werd door specialisten verhandeld. Er bestonden nog geen supermarkten. Even verderop in de Leeuweringerstraat was een kleine stadsboerderij van de familie De Wit. Ik meen dat er ook een kleine zuivelwinkel aan verbonden was waarin kaas en melk verkocht werden. En op de hoek van de Oude Huygensteeg en de Korte Havenstraat was naar mijn herinnering ook een soort zuivelwinkeltje als voorloper van de Rijdende Winkel of SRV-wagens van de families ‘De Wit’ en ‘Mijderwijk’ en ook van de eerste supermarktjes als Enkabé, VéGé, Vivo, Golff en Spar. Terwijl melkboer Jongerius in al die jaren gewoon als melkboer langs de deuren bleef gaan in zijn blauwe melkkarretje.

Onze moeder was heel gelukkig in haar rol als moeder van een groot gezin en mijn vader zorgde met een goede baan bij de overheid voor de gezinsinkomsten. Mijn ouders waren blij met mijn komst. Mijn vader was bij zijn schoonouders langs gegaan om het nieuws te vertellen – een telefoon hadden mijn ouders natuurlijk nog niet – en schijnt zielsgelukkig te hebben uitgeroepen “ik heb een zoon”. Ik ben dus heel liefdevol ontvangen en dat is natuurlijk een prima basis voor een mensenleven. Ik was de eerste zoon en zou dat ook blijven. Twee zusjes waren mij voorgegaan en nog drie zusjes volgden na mij, waarvan de jongste twee niet meer geboren werden in de Leeuweringerstraat maar in een toen nog te bouwen nieuwbouwwijk. Mijn schoonvader – zo bleek later – was een van de timmermannen die een belangrijke aandeel had in de bouw van ons huis.

De huisarts kwam nog gewoon op huisbezoek als je hoge koorts had. Maar dus ook als je geboren ging worden. Mijn vader moest naar mijn oma gaan om de dokter te kunnen vragen om te komen. Deze raakte wat in de war omdat er al een meneer Schoonderwoerd had gebeld voor een geboorte. Een half uur na mij werd mijn neef geboren. Dokter Klerkx was onze huisarts. Hij rookte graag een sigaret tijdens een consult.

Elke zuil had zijn eigen arts, tandarts, bakker, groenteman, melkboer, slager, enzovoorts. Bovendien had elke zuil ook eigen verenigingen en clubs. De samenleving was in duidelijke zuilen verdeeld en daarmee heel overzichtelijk. De meeste mensen richtten zich naar de normen en waarden die in de eigen zuil golden. En ervoor kiezen om het anders te doen lag nog helemaal niet zo voor de hand.

Ik heb de tijdsgeest van de jaren zestig nog heel bewust meegemaakt, en ze heeft me mede gevormd. Dokter, pastoor, notaris, politieagent en hoofd van de school stonden in aanzien. Vreemde volwassenen werden met u aangesproken en over het algemeen heerste er gemeenschapszin binnen de eigen zuil. Moeders waren thuis als huisvrouw. Vaders werkten voor het gezinsinkomen. Heel veel gezinnen gingen af en toe een dagje uit maar nog maar zelden op vakantie. De buurt waarin je woonde was zeer kinderrijk. Daar leerde je erg veel in de omgang met andere kinderen.

Omdat mijn geboortehuis in een winkelstraat stond met smalle stoepen en geleidelijk aan steeds meer autoverkeer, konden wij niet veilig op straat spelen. In juni 1967 verhuisden wij naar de Hendrik van Viandenstraat in een heel kinderrijke nieuwbouwwijk. Een wijk met stoepen, poortjes, grasvelden en een garagepleintje waar wij volop buiten konden spelen. Het was er geweldig.

Ik was bijna vijf jaar en een ondernemende kleuter van de jaren zestig. De wereld lachte me toe en het leven was overzichtelijk en werkelijk verrukkelijk!

5 Reacties

  1. Ton Bras:
    26 april 2023
    Prachtig.
  2. Marja Van der Kolk:
    26 juni 2023
    Hoi Waldo ! Ik herinner me jou als klein parmantig ventje en ook jullie mooie gezinnetje en oh zo sfeervolle mooie oude huis. Ik herinner me een klein omhekt tuintje met lathyrus begroeid en daarachter een hele grote tuin van iemand anders…. van de bakker dus, begrijp ik nu Ook de, voor mijn gevoel, ‘ ellenlange gang ‘ waar jullie met z’n allen fietsten en renden en heel veel plezier hadden. Die enkele keren dat ik daar kwam en de herinneringen daaraan koester ik. Groet Marja
  3. Waldo Schoonderwoerd:
    4 juli 2023
    Wat leuk Marja. Ben jij een nicht van mijn moeder?
  4. Marja van der Kolk:
    4 juli 2023
    Hoi Waldo !
    Ja ik ben een nicht van jouw moeder en woon in ‘s-Hertogenbosch. Ik ben de jongste dochter van Jan. Hij was de jongste broer van jouw oma uit Oudewater. Leuk jouw blog !
  5. Waldo Schoonderwoerd:
    4 juli 2023
    Wat leuk kennis te maken Marja. Ik hoorde mijn oma wel spreken over broer Jan vroeger. Ze sprak veel over haar familie en dan vooral over haar kindertijd op de boerderij onder Zwolle, vlakbij het fietsweer naar Hattem.