Boerenkind'ren in de klas

28 december 2022 - Hekendorp, Nederland

Ik fiets over de Steinsedijk richting Hekendorp. Rechts van mij, aan de andere kant van de Hollandse IJssel, staat voormalig Klooster Sint Gabriël van de paters Passionisten. Vorige maand is het gesloten. Net als de kerk ernaast. Het instituut heeft de tand des tijds niet doorstaan. De honderdste verjaardag was nog maar net bereikt. De paters zijn onlangs verhuisd naar Oudewater. Het gebouw krijgt een andere bestemming.

Vanaf de spui van de Enkele Wiericke heet de dijk Goejanverwelle. Ik rijd het gemoedelijk kleine Hekendorp in. Ik passeer de voormalige woning van rijschoolhouder Groeneveld waaronder een kleine garage was waarin de geelwitte schoolbus geparkeerd stond.  Daarmee brachten hij of zijn vrouw katholieke dorpskinderen naar Oudewaterse basisscholen. Kinderen van de families Sluis, Snel, Rost, Nederend en Van Lieshout zaten bij ons op school.

Net buiten het dorp, even voorbij Garage Markus – waar ik vaste klant ben – is een helling in de weg. Je komt vanaf daar onderaan de dijk te fietsen. Door de besloten Hekendorpse Buurt die vroeger weleens met de Betuwe werd vergeleken vanwege een ANWB autoroute – die bestonden toen nog – die langs de vele fruitbomen op de Hollandse IJsseldijk liep. Hier woonden boerenkinderen van de families Boere, Van Jaarsveld en Van Leeuwen. Dat waren grote boerengezinnen waarvan broertjes en zusjes bij mij en mijn zussen in de klas zaten. Zij zullen ook wel met de schoolbus zijn meegegaan. Dat was veel veiliger dan op de fiets. Zeker in de donkere wintertijd.

Op een late regenachtige herfstavond in oktober 2022 loop ik van Haastrecht naar Oudewater om me de sfeer van toen weer voor de geest te kunnen halen. Ik kwam uit een gezin van zes kinderen maar op menig boerderij was het gezin nog ruim groter dan dat van ons. Zo hadden ze volgens mij bij gezin Van Leeuwen wel elf kinderen. Dat denk ik mij tenminste te kunnen herinneren.

Rechtspsycholoog Henry Otgaar deed bij rechtszaken onderzoek naar de betrouwbaarheid van herinneringen. Onze nostalgische gevoelens hebben te maken met hoe ons brein herinneringen opslaat. We denken vaak dat herinneringen een soort foto zijn, maar niets is minder waar. Onze herinneringen aan het verleden zijn eerder een soort reconstructie.

We maken een gebeurtenis mee en die gaat als door een soort filter naar ons brein (de hippocampus). Bij alles wat we meemaken, maakt ons brein een selectie van wat we relevant vinden en wat niet. Dingen die we relevant vinden worden opgeslagen in ons brein (in de cortex). Als we later een herinnering proberen terug te halen, dan gaat die opnieuw langs de hippocampus. Hierdoor komen alleen de details naar boven die vooral indruk hebben gemaakt op óns. Ons geheugen is volgens Otgaar dus verre van perfect.

Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe moeilijker het wordt om alle opgeslagen herinneringen uit het lange termijngeheugen terug te halen. Details zijn vervaagd en doen gaten ontstaan die worden gevuld met onze eigen verwachtingen en wensen. Voor het grootste deel van de mensen geldt dat ze vooral positieve herinneringen ophalen. Dingen die verbonden zijn met positieve emoties.

In deze serie verhalen put ik uit ‘eigen’ herinneringen. Ze zijn ingekleurd door het gevoel dat ik daarbij heb en had. Dat werkt nu eenmaal zo in een mensenbrein. Aan de hand van persoonlijke ervaringen beschrijf ik de tijdsgeest van begin jaren zestig tot halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw. De maatschappij zag er toen toch behoorlijk anders uit. De meeste moeders waren nog huisvrouw en dus thuis als je uit school kwam terwijl het over het algemeen onze vaders waren die voor de gezinsinkomsten zorgden. Zij werkten meestal buitenshuis.

Er waren natuurlijk uitzonderingen: zo had vader Lissenburg een fietsenwinkel annex reparatieplaats voor het huis in de Marktstraat, had vader Boumans een timmerwerkplaats aan de Kapellestraat naast het woonhuis, moeder Koks werkte in de zuivelwinkel in de Leeuweringerstraat die aan hun woning grensde terwijl vader Koks langs de deuren ging met zuivel, en verkocht moeder Te Poele snoep in winkel Jamin onder het woonhuis aan de Markt wanneer haar man als huisschilder werkte in ons stadje en de buitengebieden.

Oudewater was een stadje dat vrijwel in alle behoeften kon voorzien. Er waren namelijk nog ontzettend veel kleine middenstanders. Veel kinderen van onze school kwamen uit een middenstandsgezin. Wij verlieten ons stadje slechts als we nieuwe kleding gingen kopen in Utrecht of Gouda en als we op familiebezoek gingen in Montfoort of Breda. Én voor tandartsbezoek in Linschoten niet te vergeten, omdat tandarts Jansen in Oudewater mijn moeder de stuipen op het lijf had gejaagd. Zij vond het een zeer onvriendelijke man met een ouderwets harde aanpak. Daar wilde ze haar kinderen niet aan blootstellen.

Wij hadden geen auto. Binnen Oudewater deden we alles lopend of op de fiets. Buiten Oudewater pakten wij ook de fiets of gebruikten we buslijn 180 die werd verzorgd door de autobussen van busmaatschappij VAGU (Van Gouda naar Utrecht). Het was een Oudewaterse busmaatschappij zodat we sommige buschauffeurs bij naam maar in ieder geval van gezicht kenden zoals er onder andere waren: buschauffeur Jongeling, Sangers en Van Zuilen

Maar ho, ik moet hier niet te ver gaan uitweiden. Ik ben nog in de Hekendorpse Buurt waar klasgenootjes op oude boerderijen met rieten daken woonden. Ze leefden er met grote gezinnen die weinig van huis gingen. Er werden nog geen uitstapjes met de auto gemaakt en op vakantie gaan was al helemaal geen routine. Zeker niet op een boerderij want daar ging het werk altijd door.

Kinderen van boerderijen droegen regelmatig de lucht van de koeienstal met zich mee. Van koeien, mest en veevoer. Bij oude boerderijen lag de stal soms nog tegen het huis aan. Maar je rook ook de geur van gras, hooi of inkuil. Ik had er geen hekel aan maar boerenkinderen werden er soms wel om uitgejouwd. Zodra kinderen elkaar pesten proberen ze elkaar altijd te raken met opvallende dingen of eigenschappen zoals een bril, de kleur van het haar, sproeten of … de lucht van de boerderij.

Oudewater lag tussen boerenbuurten ingeklemd, want er waren naast de Hekendorpse Buurt ook nog de Linschoterbuurt, de Hoenkoopse buurt, Willeskop, de Damweg, Waardse Dijk, Rozendaal, Papekop en Diemerbroek. Overal vandaan kwamen boerenkinderen naar onze lagere Mariaschool in de Nieuwstraat. Helaas waren alle boerenkinderen in mijn klas meisje, want anders had ik er graag eens gaan spelen. Maar met meisjes speelde je na de eerste klas nu eenmaal niet meer. Wij noemden elkaar zelfs bij voor- en achternaam want anders zou het veel te amicaal kunnen lijken. Pas in de zesde klas durfden we het soms heel voorzichtig aan om een meisje bij haar voornaam te noemen. Maar dat lukte veel van ons niet zonder een rood hoofd te krijgen.

Dus het was wel heel zeker dat ik nooit op de boerderij bij Ada van Leeuwen, José Boere, Erna Vergeer of Joke Nederend zou komen te spelen. Dat zat er echt niet in. We wisten sowieso niet zo veel over elkaars achtergrond. Er werd maar weinig over thuis gesproken in de klas. Kringgesprekken bestonden nog niet. Vanaf de kleuterklas zat je nimmer meer in een kring met elkaar behalve dan bij de sinterklaasvieringen met surprises.

Slechts eenmaal kwam ik op een boerderij te spelen als kind. Dat was op de dag dat juf Gresnigt ziek was en wij naar huis werden gestuurd. Dat was niet bepaald een straf. Integendeel, het werd een onvergetelijke dag. Klasgenootje Wim van Vliet had een oom die een boerderij had aan de Oude Singel, zijn naam was Cees Boere. Normaal wemelde het er altijd van een vast clubje kinderen – meest jongens – op het erf dat er kwam helpen (en spelen). Maar op deze dag gingen wíj er spelen en hadden wij het (boeren)rijk alleen.

Wij speelden in de hooiberg. Slingerden aan lange touwen heen en weer over de diepe kuil met zacht hooi in het midden, maar lieten ons natuurlijk net zo vaak lekker in de diepte naar beneden vallen. We reden op skelters en speelgoedtrekkertjes over het erf en speelden verstoppertje en tikkertje. Maar het grootste avontuur was het varen met de schouw of praam. Voor ons deed de naam er helemaal niet toe maar was het een houten zwart geteerde platte boot waarmee we over de boerenslootjes tussen de weilanden konden varen. Met een enorm lange stok duwden we ons vooruit. Het werd een geweldig avontuur. Tot na schooltijd de vaste groep kinderen weer kwam, hadden wij het alleenrecht. On-ver-getelijk! In mijn herinnering duurde die dag een heerlijke eeuwigheid.

Ik zat in klas vier bij meester Jan van Reden toen wij vanuit de Hendrik van Viandenstraat naar de nieuwe wijk Klein Hekendorp verhuisden. Ik herinner me nog de aanleg van de Johan J. Vierbergenweg. Hoe Harry Burger zich op het verse asfalt waagde en plat op zijn rug ging liggen om de mannen met de walsen uit te dagen. Alhoewel we wisten dat het heus goed af ging lopen tartte zijn gedrag ook onze zenuwen behoorlijk. Harry bezat nogal wat bravoure. Het was waarschijnlijk de reden dat hij ‘mot’ had met de leerkrachten van de Sint Jozefschool en was overgestapt naar de onze. Harry had ons vol trots verteld hoe hij ooit een stoel door de ruit van de klas had gegooid. Ik meen dat onze groep jongens een goede invloed had op Harry, want hij liet zich door ons meestal goed corrigeren.

Over de Hollandse IJssel werd een automatische brug aangelegd. Deze wordt naar mijn weten nog steeds ‘de nieuwe brug’ genoemd. De enig andere brug was namelijk de (oude) ophaalbrug. De Johan J. Vierbergenweg werd zo over de rivier geleid. Vlak naast de IJssel liep de Oude Hekendorperweg die de Hekendorpse Buurt met het Arminiusplein verbond. Deze werd vanaf toen niet langer gebruikt voor doorgaand autoverkeer maar als fietspad. De steunen van het nieuwe tunneltje dat onder de Joh. J. Vierbergenweg doorliep bestonden uit stenen hellingen. Aan de vier zijkanten naast de tunnel maar ook eronder liep het behoorlijk steil omhoog. Voor veel kinderen was het een prachtig nieuw speelgebied. Zo ook voor mij en mijn vriendjes.

Op een wekelijks vrije woensdagmiddag togen wij erheen om er te gaan spelen. We gingen bovenaan de stenen helling in de tunnel zitten en keken naar voorbijgangers. Als we naar beneden probeerden te lopen, was het moeilijk om de valsnelheid tegen te gaan. We hadden de tegenoverliggende helling steeds nodig om ons weer af te kunnen remmen. Het dak van de tunnel vormde daarbij steeds een bedreiging voor ons hoofd. We liepen daardoor heel wat butsen en schrammen op. Het was eigenlijk veel veiliger en leuker om vanaf de hellingen naast de tunnel over te rennen naar de andere kant van het fietspad. Want daar kon je namelijk weer helemaal doorlopen naar boven. Tot vlakbij het in de braamstruiken verscholen en vervallen theehuis.

Regelmatig konden onze benen onze snelheid aanvankelijk nog niet bijhouden en duikelden wij ondersteboven. Dat deerde ons nauwelijks en we werden bovendien steeds handiger. Uiteindelijk liepen wij heel soepel naar beneden op hoge snelheid en renden heel gemakkelijk de tegenoverliggende heuvel weer op. We gingen helemaal op in de activiteit totdat er opeens een fiets uit de tunnel verscheen die richting Arminiusplein ging. Op weg naar de markt om een glazen thee- of koffiepot te gaan ruilen. Op dat moment was ik het juist die het fietspad overstak. Met grote vaart liep ik fiets, vrouw en meisje dat achterop zat ondersteboven. We vielen gedrieën op het harde asfalt.

Ik krabbelde overeind en wist me geen raad. Het meisje op de fiets herkende ik namelijk. Het was mijn klasgenote José Boere. Haar moeder kende ik tot dan nog niet. Dit was een pijnlijke en zeer ongemakkelijke ontmoeting. Ik kreunde iets harder dan ik pijn had en keek naar de gaten in mijn broek op kniehoogte om tijd te winnen. Want ik herinner me nog hoe ik gebogen bleef staan om te bedenken hoe ik me hier in hemelsnaam uit ging redden. Ik moet iets heel onhandigs gestameld hebben. Waarschijnlijk heeft mevrouw Boere daar toch heel begripvol op gereageerd want ik kan me dáar namelijk helemaal niets meer van herinneren.

Wat ik nog wel weet, is dat ik die middag nog, door mijn moeder op pad ben gestuurd naar de boerderij van de familie Boere in de Hekendorpse Buurt met contant geld in mijn broekzak om de schade te gaan vergoeden.

Er is geen onvertogen woord gevallen. Niet van mijn lieve begripvolle moeder maar ook niet van die vriendelijke mevrouw Boere. Naast de schaamte en het ongemak van dat moment ben ik niet vergeten hoe heerlijk het voelde om vergeven te worden voor mijn onoplettende gedrag. Ik meen me zelfs vaag te herinneren dat ik nog een aai over mijn bol kreeg en een dropje uit de snoeppot toe. Maar dat laatste kan ik er net zo goed weleens zelf aan toegevoegd hebben. 😉