Zunderts pootgoed en boerenjongens

29 december 2019 - Zundert, Nederland

Ik ga door open terrein. Tussen twee bosgebieden in. Via de Overaseweg wordt de A16 overbrugt die bij Hazeldonk ons land verlaat. Een oerdegelijke saaie grensovergang. Hier viel nou echt helemaal niets te beleven bij terugkomst van gezinsvakanties uit Frankrijk. De strategische ligging wordt helemaal niet benut. Onbegrijpelijk vind ik dat.

Het Slikstraatje leidt naar de Aa of Weerijs. Een Brabantse beek. Erlangs ligt het Beekpad. Nabij Rijsbergen. Naast een rustige kruising staat een houten bankje. Ik stop er even voor een slok water. De zon schijnt onafgebroken uitbundig. Links zie ik een trekker met een platte kar – zo een waarop PSV het landskampioenschap altijd viert  –  in slentergang door het Brabantse veld gaan. Op de aanhanger zijn pootgoed en boerenjongens aanwezig. Zoons van de kweker waarschijnlijk. Ze pakken steeds twee jonge planten die ze in een vooraf gegraven geul laten zakken. Het veld is niet groot. Het kan met de hand beplant worden. Ik zie het met genoegen aan.

Ik kijk de velden over. Na de beslotenheid van bossen heb ik altijd behoefte aan ruimte. Op het kruispunt rechts staat een bordje dat aangeeft dat ik vlakbij Zundert ben. Het zien van de plaatsnaam doet herinneringen bovenkomen. Herinneringen aan de tijd dat ik nog student was aan de Pedagogische Academie. Ik had een zaterdagbaan bij tuincentrum Rodenburg in Woerden. Het werk bestond voornamelijk uit het verwijderen van onkruid uit plantenbakken. Saai en eentonig werk. Ik was blij dat er gevraagd werd om mee te gaan als bijrijder op de kleine vrachtwagen. Er moest kweekgoed gehaald worden in Brabant. Bij Zundert.

De opperman van het team van weekendkrachten was een vervelende man. In pauzes had hij het hoogste woord en zette hij graag jongeren voor schut in de grote groep met grove en seksistische praat. Het viel niet mee om een weerwoord te hebben op die leeftijd. Ik hield me net als veel anderen liever gedeisd dan zelf het onderwerp van spot te worden. De rossig bebaarde man was getrouwd en vader van een jong gezin. Ik weet nog dat ik dacht: “hoe kan hij een trotse vader zijn met zulk gedrag”.

Degene met wie ik meereed op het vrachtwagentje was een jonge kerel die zich weinig aantrok van de blaaskaak. Hij ging stoïcijns zijn eigen gang. Ik bewonderde dat in hem. In de vrachtwagen zette hij muziek op die op de EO-Jongeren-dag niet had misstaan. Nou niet bepaald mijn smaak. Maar hij kwam er openlijk voor uit dat hij gelovig was en gedroeg zich daarnaar. Ik vond het moedig en sterk. Ik had toen maar wat graag iets van die zelfverzekerdheid willen bezitten.

Zundert blijkt internationaal bekend te zijn vanwege het kweken van gewassen voor boom- en haagplantsoenen. De eerste kwekerij is hier ontstaan in 1846 als werkverschaffingsproject door de toenmalige burgemeester.

Al in november had ik een groot stuk tekst op papier staan voor dit verhaal. Ik liet me daarbij – zoals altijd – leiden door de ingeving die ik krijg bij het terugdenken aan ervaringen ten tijde van het fietsen, aangevuld met wat er in me opkomt tijdens het schrijven. Het verhaal dringt zich vanzelf aan me op. Het kon maar één kant opgaan. Ik moest gaan schrijven over mijn angsten van toen. Een interview met Abdelkader Benali over zijn nieuwe boek, de overheidscampagne ‘Hey! Het is oké’ en het boek van Karin Bloemen dat ik las, sterkten mij nog eens extra in dat idee. Maar het liep toch heel anders.

Half november moest mijn moeder plotsklaps worden opgenomen in het ziekenhuis. Nadat de aanvankelijke ingreep naar aanleiding van de ernstige klachten nog was geslaagd, trad er een levensbedreigende complicatie op. ‘Ons mam’ heeft het ziekenhuis niet meer kunnen verlaten en overleed begin december. De laatste weken van haar leven waren bijzonder intiem en ‘warm’. Ondanks de pijn en het verdriet om los te moeten laten. In grote verbondenheid hebben we ‘met elkaar’ afscheid kunnen nemen. Het vormt een heel troostende herinnering.

Zundert en het werken in het tuincentrum komen in een totaal ander licht te staan. Opeens ligt de nadruk niet langer op de moeilijke fase van mijn leven waarin ik mij toen bevond maar op het ‘thuis’ dat er was. En de rol van mijn moeder als spil van het gezin waar ik deel van uitmaakte.

Na een lange dag werken, was het de gewoonte om met elkaar nog wat te drinken in de achtertuin van de baas zijn huis. Er werd dan een vat bier aangeslagen. De zaterdaghulpen kregen vooraf hun loonzakje uitgereikt. Dat ging altijd uiterst zorgvuldig.

Langs het centrum van Woerden af – via de spoorwegovergang van de spoorlijn Utrecht-Gouda – fietste ik over de Van der Valk Boumanlaan richting het Linschoter Bos. Ik herinner me hoe donker het daar kon zijn maar hoe voldaan ik me voelde als ik naar huis fietste. Naar Oudewater. Het was een fijn vooruitzicht om ‘naar huis’ te gaan.

Op zaterdagavond was het een zoete inval bij ons thuis. Iedereen die wilde, kon blijven mee-eten.

Ik zie de flesjes bier weer op de tafel staan onder het lamplicht van de grote lampen die erboven hangen. De grote groene Tupperware kom met sla en de schaal met patat worden doorgegeven. De borden worden vol geschept. Er wordt veel gelachen en gepraat. Met elkaar aan de lange tafel zitten. Het gezellige lamplicht erboven. Het voelt als een warm bad. Leven in de luwte van een grote familie. Ik ben dankbaar dat ik er deel van heb mogen uitmaken.

De jongens op de platte kar hebben plezier en dollen wat met elkaar. Ik geniet met hen mee. Het roept mij terug naar de zonnige realiteit van Zundert. In Brabant. Ik sta op en doe de bidon terug in de houder. Ik loop de weg op met mijn fiets. Ik zet af en zwaai mijn been over het zadel. Ik ga weer verder. Ik ga Bergen op Zoom naderen.

Ik rijd solo, maar nooit alleen!

Foto’s