Vastelaovend

7 april 2019 - Venlo, Nederland

Precies om 17:28 uur rijdt de intercity Venlo CS binnen. Twee uur na vertrek uit Gouda. Exact volgens het reisschema op mijn NS app.

De zon kan er ook wat van. Sinds januari is zij alweer aan een oplopende ondergangstijd bezig. Over precies 39 minuten is het zover. Dan wordt de andere kant van de aardbol weer verblijd.

Ik wilde graag bij daglicht aankomen. De vorige keer dat ik hier was - tijdens het rijden van het Fietserpad - regende het en was het al donker. Het was eind oktober 2017.

Aan het licht dat op de stad valt, is goed te zien dat het nog winter is. Het is 23 februari. In het nog bleke avondlicht word ik verrast met zes grote vastelaovesmutsen die ieder jaar worden opgebouwd op de rotonde voor het station. Ze moeten zorgen voor een warm welkom aan de duizenden carnavalsvierders die volgende week zaterdag per trein in Venlo aankomen. Ik mag voorproeven. Het toont vrolijk.

Ondanks het zachte weer van vanmiddag, is het nu toch opeens behoorlijk aan het afkoelen. Ik trek de knalgele rits van mijn donkerblauw Noorse fietsjack omhoog tot aan de kin. Vannacht wordt er nachtvorst verwacht. Als ik morgenochtend vroeg vertrek naar Klooster Nieuwkerk onder Goirle en Tilburg, zal ik me warm moeten aankleden. Morgenmiddag zal de temperatuur pas ‘lente-se’ waarden gaan bereiken. Eigenlijk wel gek dat dat woord niet bestaat, in tegenstelling tot ‘zomerse’ en ‘winterse’.

Het is rustig in het stationsgebouw. Misschien omdat de zaterdagavond nadert. Ik zoek de uitgang en ga de grote schuifdeuren door. Voor mij een brede stenen trap. Rechts een schuin aflopende helling voor rolstoelen, kinderwagens en fietsers. Ik zwaai mijn been over het zadel en neem haar, staand op de pedalen. Onderaan passeer ik een man in een rolstoel. Gekleed in een dun T-shirt. Ik lach naar hem en zeg: “is het niet koud?” Ik krijg een wat norse reactie. Hij zal zijn dag niet hebben.

Ik kijk op de navigatie-app waar mijn logeeradres is. In het centrum moet ik zijn. Met mijn telefoon in de hand en de vriendelijke vrouwenstem die mij de weg wijst, ga ik Venlo in. De stad is al versierd. Kleurige carnavalsvlaggen met de kleuren van Jocus Riék in alle straten. Ik zie een groepje jonge meiden als Indianen verkleed op de fiets. Ze zijn niet zomaar verkleed. Op hun hoofden echt prachtig veelkleurig lang afhangende verentooien. Hun kleding zou niet misstaan in ‘Dances with Wolves’. Ze hebben lol en trekken graag de aandacht. Er blijken al volop vastelaovend-festiviteiten te beginnen vanavond. De meiden zijn waarschijnlijk op weg naar de Jocus Joetsaovend langs negen kroegen met veel vastelaovend muziek.

Op een poster langs de weg staat: “Trek je mooiste vastelaoves-pakje aan en kom Prônke op de Klaasstraat. Vanaf 16.00 uur trekt de stoet door de straat en komen de mooiste creaties en creatieve uitspattingen voorbij.” 

Prônke. Het woord is nieuw voor mij. Het klinkt veel leuker dan de verschrikkelijke modeshow op de geïmproviseerde catwalk die we moesten lopen toen ik nog op de lagere school zat. Er werd ieder jaar een middagje carnaval gevierd op de Mariaschool aan de Nieuwstraat. Pas bij het hossen, kwam ik in mijn element. Dat vond ik het leukste onderdeel van de middag, naast het vrij spelen op het plein en de stoelendans in de zesde klas. Daarbij zaten de jongens en meisjes om beurten op de stoeltjes terwijl de carnavalsmuziek uit het kofferpick-up-deksel klonk. Als de muziek stopte, kreeg je hopelijk een leuk meisje op je schoot. Dat was spannend hoor!

In de eerste klas had ik mij nog een keer in mijn cowboypak kunnen wringen maar de jaren erna moest er steeds een andere creatie bedacht worden die voldeed. Mijn moeder vertikte het om voor vier kinderen achter de naaimachine te kruipen voor slechts twee uurtjes ‘Prônke’. En ze had natuurlijk groot gelijk. Alleen viel me dat toen niet mee.

Toen ik op de kleuterschool zat, had ze voor mijn jongere zusje en mij nog een kattenpakje gemaakt. Wij waren die carnavalsmiddag eind jaren zestig de kittens van kleuterjuf Thea. Daarna lukte het nog tweemaal met mijn ‘cowboypak’.  Het jaar erna, met een zwart piratenlapje voor het oog en een met oogpotlood getekende baard op mijn jongenskin, ging ook nog wel.

Maar toen kwam dat jaar dat ik echt niets wist te bedenken. Mijn moeder kwam uiteindelijk met het idee om de Mexicaanse hoed van zolder te halen. Ik kon toch als Mexicaan verkleed gaan? Een flanellen laken dat de week ervoor nog op mijn bed lag, werd vier maal dubbel gevouwen in de lengte. Ze werd over mijn schouder gedrapeerd met onderin een grote veiligheidsspeld - uit de rood geblokte speldrok van een van mijn zussen - om de boel bij elkaar te houden. Wat zat dat ongemakkelijk. En omdat ik geen alternatief had, toog ik zo naar school dat jaar.

Ik zie me nog staan op het zonnige schoolpleintje. Het moment dat je elkaar voor het eerst bekijkt en aanschouwt. Ik had nog de ijdele hoop dat de Mexicaanse hoed niets te raden over zou laten. Duidelijker kon het toch niet? Maar toch kwamen er nog van die ongelooflijk onnozele kinderen voor me staan die een nog onnozeler vraag stelden: “wat ben jij?” Wat een sufferds. Wat verschrikkelijk irritant om je tegen zoveel domheid te moeten verdedigen. Carnaval had voor mij voorgoed afgedaan daarna.

Natuurlijk volgde nog de traumatische modeshow. Er werden prijzen uitgereikt aan kinderen met de mooiste carnavalskleding. Kinderen wier moeder zich had uitgesloofd om de bokaal binnen te slepen, gingen natuurlijk met de prijzen aan de haal. Ik dacht: “is dit zou carnaval? Gaat het niet juist om het plezier maken met elkaar? Wat een verschrikkelijke leerkrachten die dit stoms hebben bedacht!” Ik ben me later als leerkracht altijd blijven verzetten tegen het lopen van modeshows.

Prônke. Oké. Hier past het in een lange traditie. En ik gun het de prachtige meiden in hun indianenkleding dat ze beloond worden voor de uren die gestoken zijn in ontwerp en grime. Voor mij zijn ze nu al de winnaars van de avond.

Ik sla rechtsaf en zie dat ik op de Helbeek ben. Ik zoek ‘Inn den Acht’ waar ik een overnachting heb geregeld. De entree is eenvoudig. Het heeft de aanblik van een woonhuis zoals alle anderen in de straat. Ik rijd er ook twee keer langs voordat ik besef dat het echt het pand is waar ik moet zijn. Naast de voordeur een telefoonnummer dat ik dien te bellen. Na mijn belletje gaat een deur aan de overkant van de straat open en komt de gastheer op mij toegelopen.

Het welkom is hartelijk. Ik krijg het eenvoudige maar goedkope zolderkamertje toegewezen. Ik heb geen bezwaar. Ik ben met de eenvoudige inrichting tevreden. Ik heb een stapelbed tot mijn beschikking en kan mijn bed nog uitkiezen ook. Dat is lang geleden zeg. Vroeger sliep ik altijd boven mijn jongere zusje. Nu kies ik voor het bed onder. Het is warm op de kamer. Ik zet het kantelraam open. En bestudeer het kaartje van de omgeving. Wat ga ik doen? Ik moet iets gaan eten. Ik neem me voor naar het centrum te lopen om een leuke eetgelegenheid te zoeken. Ik zie wel.

Op een plein staat een grote tent waaruit feestmuziek klinkt. Ertegenover een versmarkt met eetpleintjes aan het Monseigneur Nolensplein. Het draagt de prachtige naam ‘Beej Benders’. Ik koop er wijn, kaas en verse noten. Terwijl ik over de markt loop klinkt Venlose vastelaovendmuziek uit de speakers. Venlo blijkt haar heel eigen carnavalstradities en muziek te hebben. Ik voel me erdoor ondergedompeld in een sfeer die Venlo deze weken in haar greep zal houden. Erg leuk om mee te maken op deze manier.

Ik bedenk dat ik toch liever nog wat ga schrijven dan enkele uren alleen in een restaurant door te brengen. Ik loop terug naar de snackbar die ik op weg hier naartoe gepasseerd ben. Het wordt een ongezonde vette hap. Maar ik heb echt geen trek in een salade nu.

Het is vrij druk in het cafetaria. Alle tafeltjes zijn bezet. Ik besluit mijn eten te bestellen en mee te nemen naar mijn zolderkamer. Terwijl ik sta te wachten zie ik een klein briefje op de vitrine geplakt zitten. Erop staat dat de openingstijden tijdens de vastelaovend zijn aangepast.

Het gonst in de stad. Het ademt nu al carnaval. Je voelt het, je ziet het en je hoort het. Het sijpelt door in alles wat Venlo is. Er wordt een jaar lang naar uitgezien. Ik ben er heel even deelgenoot van. Bijzonder om te ervaren.

Enkele dagen later appt mijn zoon. Er is een mooie documentairefilm bezig over carnaval in Venlo. Het draagt de titel ‘Nao ‘t Zuuje’. Een 31-jarige man, televisiemaker muzikant en heden woonachtig in Amsterdam, heeft de eer Prins Carnaval te mogen zijn in zijn geboortestad. Zijn broer en een goede vriend zijn de adjudanten. Het is een ontzettende eer voor ze. Dat merk je wel.

Op de beelden is te zien hoe bijzonder vastelaovend voor de inwoners van Venlo is. Hoe diep het verankerd zit in hen. Het heeft een zeer rijke traditie. Het verbindt mensen, ongeacht leeftijd, sociale klasse, afkomst en achtergrond. Jong en oud kent de vele plaatselijke carnavalsliedjes.

Heel ontroerend is het beeld van de Prins die een dementerende bejaarde vrouw opzoekt in het verzorgingstehuis. Ze zingen samen carnavalsliedjes van Venlo. De vrouw leeft helemaal op. Je ziet dat vastelaovend deel van hun beider identiteit is.

Iedereen is welkom om feest te komen vieren in Venlo. Om alles even los te kunnen laten. Maar je moet wel de liedjes kennen. Er wordt volop samen gezongen. Het is als bij het zingen van oude schoolliedjes. Die moet je kennen en van binnenuit beleven. Ze roepen iets in je op. Liedjes met een geschiedenis én huidige betekenis. De liedjes en muziek zijn belangrijke cultuurdragers. Sommige zijn wel honderd jaar oud. De betekenis en waarde ervan zal buitenstaanders ontgaan.

Iedereen kent het. Iedereen heeft het nodig om zich onderdeel te voelen van een grotere gemeenschap. Ik had als kind een multomap waarin ik schreef dat ik in de Hendrik van Vianden straat woonde, een straat in Oudewater, een stadje in de provincie Zuid-Holland toen nog, een provincie van het landje Nederland, lid van de Benelux, onderdeel van Europa, een continent op de aardbol, deel uitmakend van het melkwegstelsel, deel van het heelal. Als je maar groot genoeg denkt. Afstand neemt. Dan zie je dat we allemaal verbonden zijn.

Met satellietbeelden kun je het ook goed andersom zien. Door steeds meer in te zoomen zie je dat we uiteindelijk deel uitmaken van een regio of stad. Er zijn wereldburgers die zoveel gereisd hebben dat ze geen binding zijn gaan krijgen met de plek waar ze geboren en getogen zijn. Maar voor de meeste mensen gaat op dat ze zich wortelen in de omgeving waarin ze opgroeien. De taal. De gebruiken en gewoonten. De gemeenschappelijke tradities en gedeelde geschiedenis. Deel uitmaken van een groep mensen die dit met je deelt. Het bepaalt mede onze identiteit.

Özkan Akyol - een Turkse Nederlander - reist voor zijn televisieprogramma naar regio’s buiten de Amsterdamse Grachtengordel. Het blijkt dat mensen uit de regio zich niet goed kunnen herkennen in programma’s op televisie. Mede om die reden wordt veel plaatselijke radio en televisie gemaakt. Hij bezoekt onder andere programmamakers in De Bijlmer die hun eigen gebied bedienen. Een regio met een nog jonge geschiedenis. Een plek waar gelukkig een steeds beter imago omheen is komen te hangen. Een multi-culturele omgeving die onderdeel is gaan uitmaken van de Nederlandse samenleving. Een omgeving die haar eigen geschiedenis aan het maken is. Het is een eigen sfeer en identiteit aan het ontwikkelen. Ze kan bestaan naast alle oer-Hollandse regio’s die al een veel langere geschiedenis hebben zoals Zeeland, Friesland, Groningen, Urk, Twente, de Achterhoek, De Peel, Het Groene Hart, Volendam, Rotterdam-Zuid, Salland, Brabant, en ga zo maar door.

Waar samenhang en verbinding ontstaan, gaat het goed. Daar wordt tegemoet gekomen aan de menselijke behoefte om deel uit te maken van de sociale omgeving waarin ze leeft. Om zich ermee te kunnen identificeren. Waar samenhang en verbinding ontbreken of uitblijven gaat het vaak verkeerd. Je kunt er op wachten. De voorbeelden zijn inmiddels legio.

Özkan Akyol groeide op in een achterstandswijk in Deventer. De Turkse gemeenschap was er wel enigszins verbonden maar voelde zich toch vooral achtergesteld. Men vormde een geïsoleerde wijk in een stad. In zijn boeken zijn de isolatie en het buiten de samenleving staan pijnlijk invoelbaar.

Als gerespecteerd schrijver, columnist en televisiemaker zijn Deventenaren ‘Eus’ gaan kennen en accepteren als een van hen. Özkan voelt zich nu een man uit de regio, inwoner van Deventer. Andersom lijkt Deventer hem ook in de armen te hebben gesloten. Vanuit de Turkse gemeenschap ligt het heel wat ingewikkelder. De verdeeldheid onder Turken is groot. Maar dat probleem heeft haar oorzaak buiten het kader van mijn schrijven. En dat laat ik ook maar daar.

Ik kijk naar mijn eigen kleine kikkerlandje en haar bewoners. Daarmee voel ik me verbonden. In Schotland vroeg een man mij of hij nou ‘The Netherlands’ of ‘Holland’ moest zeggen. Wat had onze voorkeur nou? Hij vond het maar raar dat wij Nederlanders zeiden dat het allebei kan en het ons niet zoveel uitmaakt. Een Schot - en zeker de Highlander - heeft groot en sterk besef van de eigen geschiedenis en identiteit. Die heeft ook enorm onder druk gestaan.

Een Italiaanse die al jaren in Nederland woont, zei me dat zij vindt dat Nederlanders veel te weinig identiteitsbesef hebben. Italianen zijn veel trotser en eisen dat mensen van buiten zich aan ‘Italië’ aanpassen.

Ik besef nu dat ‘Hollander’ voor mij betekent dat mijn oorsprong in Nederland ligt. Ik ben hier geworteld. Holland staat voor dat gevoel. Holland vertegenwoordigt voor mij de polders, de molens, Oudewater, de Krimpenerwaard, dijken, knotwilgen, rietkragen, de grutto’s en kieviten boven de groene weilanden, gezellige bakkies koffie, en nog veel meer. Het maakt allemaal deel uit van mijn identiteit. Nederland is veel meer de verzamelnaam voor het land van alle Nederlanders inclusief zij die hun wortels elders hebben. En misschien hebben de Schot en de Italiaanse Nederlandse wel gelijk en ben ik, met anderen, soms bang dat wij onze eigen identiteit verkwanselen.

In het vliegtuig boven het IJsselmeer - vanuit Zuid-Afrika - zag ik Nederland liggen. Buitenlandse toeristen spraken hun bewondering uit voor de prachtige lijnen in ons door mensen gemaakte landschap. Ik weet nog dat ik overliep van trots. “Ik ben een Hollander”, dacht ik. Het drong opeens heel diep tot mij door!

Foto’s