Het is stil in mij (aflevering 1 'Langs Rivieren')

6 juni 2020 - Gouda, Nederland

Hoe kon ik het leven van mijn zusje nou eren met woorden die in slechts zeven minuten zouden kunnen worden uitgesproken? Het was een heel grote verantwoordelijkheid. Ik wilde haar zo ontzettend graag recht doen. Het kostte me zweet en tranen. Ik nam alle tijd die ik tot mijn beschikking had want dat verdiende ze. Alleen de juíste woorden bieden troost.

Daarna moet ik maar weer stap voor stap het gewone leven oppakken. Want, hoe banaal ook, dat gaat nu eenmaal zo. In een lagere versnelling. Dat kan natuurlijk niet anders. Dus niet teveel vooruit denken. Maar ondergaan wat er is en slechts de dingen doen die gedaan moeten worden. Niet forceren. Rouw en nare gebeurtenissen in meervoud. Het is een zeer ongewenste combinatie. Maar het is er. Ik heb er geen enkele invloed op. Maar het maakt de emmer te vol. Ze gaat overlopen. Dat is onvermijdelijk. Verzet ertegen is zinloos. Nare dingen gebeuren nu eenmaal. Of ik het nou wil of niet.

Hoe ga ik ermee om? Hoe blijf ik overeind? Ik weet dat ik daar nog wél enigszins invloed op heb. Tot op zekere hoogte. De emoties nemen het over en lopen volledig door elkaar. Ik weet niet meer wat voor of achter is, links of rechts. Een achtbaan is het. Ik kan er even niets tegenin brengen. Ik lijk de grip kwijt op alles wat in mijn handen leek. Mijn verstand weet dat het voor een bepaalde periode is maar mijn gevoel is het spoor echt even bijster. Ze zoekt houvast maar vindt die niet. Pijn en somberte. Lamlendigheid en leegte. Zinloosheid. Alles komt tegelijk. Het is alsof ik van de buitenwereld en mijn innerlijk wordt afgeschermd door een dikke laag watten. Mijn gevoel is gedempt. Het voelt als verdoofd. Waarschijnlijk maar goed.

Enkele dagen voor de afscheidsbijeenkomst in de aula van de IJsselhof nam ik me al voor om de twee daaropvolgende dagen te gaan fietsen. Twee dagen fysiek inspannen. Verder niets moeten. Niet nog meer verhalen van anderen in mijn overvolle hoofd erbij. Maar liever mijn eigen gedachten mee laten malen op het ritme van de trappers in de hoop dat ze zich wat ordenen. Of vervliegen. Wat zou ik dát graag wensen. Ik wil mijn emoties de ruimte geven. Niet verstoppen in het nare harnas van aangepast gedrag en gewenste antwoorden. De coronabeperkingen worden extra verstikkend nu. Muren komen op me af. Ik moet eruit. Ik zoek de ruimte die er wél is.

Een overnachting kan niet geboekt worden. Ik besluit een lange dag te gaan fietsen en daarna gewoon te gaan slapen in mijn eigen bed. De dag erna ga ik opnieuw op pad. Ik wil langs water trekken. Ik ga ‘Langs Rivieren’.

Mijn spullen zijn heel snel gepakt. Ik heb bijzonder weinig nodig. Er is geen B&B als uitvalsbasis. Ook geen horecagelegenheid om bij te tanken. Ik smeer genoeg boterhammen. Water en koffie gaan ook mee. Alleen koeken ontbreken nog. Die koop ik wel onderweg.

Langs de Hollandse IJssel verlaat ik Haastrecht. In de richting van Gouda. Er lopen mensen op het fietspad. Een hond gaat mee aan de riem. Elk detail ontgaat me. Het zijn slechts donkere silhouetten voor me. Ik passeer ze op veilige afstand. Dát besef heb ik nog. Fietsers zonder gezicht komen mij tegemoet. Ik zie dat de zon schijnt. Ze heeft geen kleur. Dat er witte wolken langs de blauwe lucht drijven. Het is een nietszeggende constatering. Ik neem waar dat het fris is. Het is eigenlijk heel mooi weer maar ik beleef het totaal niet.

Voorbij de bocht waar het Goverwellepad en de Goejanverwelledijk elkaar bijna raken hoor ik kraaien krassen in hoge bomen. Normaal een geweldig geluid. Ik bedenk dat ik het wil onthouden om als detail in mijn verhaal op te nemen. Maar ik heb er helemaal geen gevoel bij. Ook niet als ik het hier noteer. Ik ben verdoofd en alles gebeurt op een onwerkelijke afstand van mij. De wereld draait gewoon verder en ik ben het versteende middelpunt ervan. Ik sta stil en voel me heel alleen in machteloosheid en verbijstering. Wat gebeurt er allemaal?

Ik zet kort aan om de dijk te beklimmen. Tussen de tegenliggers ontwaar ik ook Haastrechtenaren. Het laat me koud. Ik vraag me niets af. Niets komt in mij op. Het is uiterst stil in mij.

Bij de Goverwellesingel houd ik in voor anonieme auto’s die allemaal grijs lijken. Ik zie geen kleuren.  Ik steek recht over en vervolg mijn weg langs bekende plekjes die niet tot mij door willen dringen. Tegenover het kerkhof sla ik scherp rechtsaf. De beweging van ruim veertig jaar terug zit nog steeds in mijn motorisch geheugen. Toen ging ik nog naar het St. Antoniuscollege. Nu allang niet meer. Ik constateer het maar verbazing blijft uit. Zoals niets enig gevoel in mij kan opwekken nu.

Ik rijd het steile pad af en sla direct rechtsaf. Langs het bekende beeld dat nog steeds aan de Sportlaan staat. Ik kijk er niet naar op. Ik passeer het zonder aandacht. Bij de Lidl zet ik mijn fiets met het kettingslot vast. Gedachteloos pak ik het ontsmette winkelwagentje aan dat ik krijg aangereikt. Omdat dat nu eenmaal verplicht is. Het kan me helemaal niets schelen. Willoos volg ik aanwijzingen op. Zonder nadenken loop ik naar de koeling voor een fles vers geperst vruchtensap. Bij het schap van de koekjes graai ik een doosje met granenbiscuits mee. Mijn reservesuikers. In de rij bij de kassa neem ik mechanisch de verplichte anderhalve meter in acht. Ik plaats het winkelwagentje achter de plastic lijn die op de grond is aangebracht. De stilte en onhandige manoeuvres van mezelf en andere klanten vallen mij niet op. Ik besef wel volledig dat ik straks via een trap de dijk weer opga. Dát ontgaat mij niet. Daar ben ik volledig op gefocust.

Ik lever de winkelwagen in met een plichtsgetrouw dankjewel. Ik stop het gekochte in mijn tas en hang deze terug op de bagagedrager. Ik loop via een klein bruggetje naar het pad. Het pad dat naar de brug leidt. Een nieuwe steile metalen brug. De brug die op mijn netvlies gekerfd staat vandaag. Ik loop met de fiets aan de hand naar de voet ervan. Mijn ademhaling versneld. Mijn hartslag ook. Nu moet ik omhoog kijken.

Ik zie het rode huisje dat er eigenlijk best vriendelijk uitziet voor een crematorium. Gisteren liep ik er nog naartoe op het pad vanaf de aula. Ik trok de baar met de kist erop. Samen met mijn vrouw en twee van mijn zussen. Ik herinner me ook heel levendig het moment dat ik toch even een glimlach op mijn gezicht kreeg. Ik bedacht namelijk wat mijn lieve zusje met Down had kunnen hebben gezegd als zij met ons mee had gelopen daar: “Hé Wal, lijkt wel Efteling”. Ze had dat op haar olijke manier gedaan. Opnieuw heb ik een lach op mijn gezicht. Hoe is het mogelijk. Wat onwerkelijk.

Vandaag doe ik hier weer heel gewoon wat kleine boodschappen. En zij is er niet meer. Tranen rollen over mijn wangen. Ik laat ze de vrije loop.