Spring maar achterop

1 november 2017 - Hardenberg, Nederland

“Er zijn hier helemaal geen fietspaden”. Zo te horen komt de man uit Brabant. Ik heb zelf niet ánders dan fietspaden gezien tot nu toe. Ik kom vanaf Pieterburen gefietst.

We staan voor het voormalige graanpakhuis in Coevorden. Drenthe. Ik sliep er vannacht. Na een goed ontbijt in de oude kasteelkamer, trok ik mijn fietskleding aan. En pakte ik mijn zwarte Ortlieb tassen in.

Ik klik ze op de bagagedrager. Zet mijn fietsbril op. Klaar voor vertrek. Nu eerst het dichtstbijzijnde knooppunt opzoeken. Dat leidt mij uiteindelijk weer terug naar het Fietserpad.

Op een lantaarnpaal in het centrum hangt een routebordje. Het pijltje onder het nummer wijst naar rechts. Het gaat tegen mijn rijrichting in. Even twijfel ik. Maar dan besluit ik het toch maar te volgen.

Na enkele kilometers zie ik opnieuw het kasteel. Mijn ontbijtspullen zijn er nog maar net opgeruimd. Ik ben terug bij start. Pas nu realiseer ik me dat ik mijn met water gevulde bidons heb laten staan op mijn kamer. Het is net alsof iemand het mij influistert. Wat gek toch dat als je iets vergeet, het je vaak pas te binnen schiet, als je net vertrokken bent. Nou ja. Hoe dan ook. Het komt me heel goed uit. Ik ben er nu tóch.

Ik plaats de bidons in de houders en rijd goed geluimd weg. Een nieuwe dag tegemoet. Benieuwd wat die gaat brengen.

Het parcours is bochtig. Het gaat door nauwe straatjes en over smalle bruggetjes. Het rijdt lekker. Wenden-draaien-links-rechts-overheen-tussendoor-langsaf. Het lijkt alsof je sneller gaat. Alsof je zweeft. Ik ga staan en dans op de pedalen.

Spoorzoekertje. Ik speel opnieuw spoorzoekertje, bedenk ik. Ik zie mezelf bukken. Zet een pijl op de stoep met een schoolbordkrijtje.  Snel weer opstaan. Verder rennen. Weer een pijltje. Achterom kijken of de achtervolgers er nog niet aankomen. Nog een pijltje. Mijn voorsprong willen vergroten. Nog een pijltje. De krijtpijltjes komen op muren, schuttingen, boomstammen, hekjes, stoepranden en -tegels. Dat varieer ik. Een leuke verrassende  en avontuurlijke route moet het worden.

Laatst zag ik weer pijlen op de stoep staan. Naast mijn auto. Er stond een opdracht bij in grote onregelmatige kinderletters. Spoorzoekertje spelen blijft gewoon leuk. Ik hoop dat degene die de knooppuntbordjes heeft geplaatst er ook zoveel plezier aan heeft beleefd. Ik stel me dat voor.

Wat vond ik dat hele idee van knooppunten overigens slecht, toen het geïntroduceerd werd. Het was betuttelend. Truttig en treurig. Ontzettend-niet-avontuurlijk en bemoeizuchtig. Ik vond het afschuwelijke alles-wordt-hier-geregeld-zucht.

Ik ben daar inmiddels toch wat anders over gaan denken.  Er is namelijk geen gedoe meer met kaarten open- en dichtvouwen. Je hoeft niet steeds weer af te stappen om te bepalen waar je heen moet rijden. Het bevalt me nu eigenlijk wel. Lekker doorrijden en je ondertussen laten verrassen. Het is net het aloude spoorzoekertje. Ik moest er gewoon eerst even voor omdenken.

Er zijn híer inderdaad geen fietspaden. De man heeft toch gelijk. Ik ben enige kilometers terug de provinciegrens gepasseerd. “Welkom Provincie Overijssel”, stond er op het vrolijk gekleurde bord langs de weg. Dat belooft wat. Ik ben benieuwd. Verras me maar. Dit gebied is nieuw voor mij.

Mijn gedachten dwalen al snel af naar mijn oma. Overijssel was namelijk háár provincie. Ik zie haar weer voor me. Hoor haar “ha Walkoppie” tegen me zeggen. Haar handen op mijn wangen. Van mijn oma kan ik dat wel hebben. Maar liefst niet in het bijzijn van vriendjes natuurlijk. Ik herinner me haar huisje aan de grote gracht. De dichte volle klimop die tegen de voorgevel groeit. Het ‘Rode Dorp’ wordt dat deel van de Lange Burchwal genoemd. De huisjes hebben rode daken. Mijn oma gedraagt zich wat voornaam en wordt daarom de ‘koningin van het Rode Dorp’ genoemd.

Ik loop via het smalle poortje naar het groene toegangshekje aan de gracht. Het piept een lage toon als ik het open. Het moet nog steeds gesmeerd worden. Ik hoor het snateren van de eenden weer over het water klinken. Houtduiven in de tilt op de hoek koeren. Ik loop de keuken binnen. Ik zie het groene petroleumstel met een grote pan erop. Pollepels hangen aan een lepelrekje. Op een houten spijlenrekje staan de overige pannen. Ik ruik verse groentesoep. Die maakt mijn oma graag. De kachel in de kleine huiskamer brandt. Mijn opa ligt op de bank met opgetrokken benen een middagdutje te doen. Op de schoorsteen staat een zwart-wit foto van mijn wat nors kijkende overgrootvader. In die tijd was men natuurlijk helemaal niet gewend aan poseren. Het zou nu een slechte profielfoto zijn. Mijn neef Frank lijkt op hem, vind ik. En als ik eerlijk ben, herken ik er inmiddels ook wat van mijzelf in. De ogen met de volle donkere wenkbrauwen. Van mij wordt ook weleens gezegd dat ik een norse blik kan hebben. De opschuivende haargrens. Hij schoor zijn hoofd niet en zíjn haar had nog kleur. Maar hij was er ook jonger dan ik nu ben, realiseer ik me.

Het zijn allemaal herinneringen geworden. Ik draag ze met me mee. Hier in Overijssel komen ze boven.

Mijn oma wilde ieder jaar een keer terug naar haar geboortestreek. Even in haar moeders dialect spreken. Neven en nichten ontmoeten. Kijken bij de boerderij waar zij geboren en getogen was. Ze groeide er op in een groot katholiek gezin. Toen haar vader overleed, moest de boerderij verkocht worden. Werk was te vinden in het westen van het land. Het gezin vertrok daarom naar Oudewater. Met grote tegenzin. Maar ze hadden geen keus. Er moest geld verdiend worden. Trekken van Drees bestond nog niet. Mijn oma heeft er nooit echt kunnen aarden. De herinnering aan haar gelukkige kindertijd op de boerderij leefde nog volop in haar. Ze vertelde er graag en vaak over. Liever was ze dáár dan in Oudewater. Ze sprak dat niet zo uit. Het was voelbaar. Ook dat kreeg je mee.

Ik rijd langs de grens af. Sommige stukken aan Duitse zijde. Door uitgestrekte donkere wouden met hobbelige fietspaden over boomwortels. Maar grotendeels door Nederland. Daar vanzelfsprekend uitsluitend keurig onderhouden wegen.

Hé, Gramsbergen. Erik Hulzebosch woonde daar. De karaktervolle mediagenieke marathonschaatser op natuurijs. Net geen winnaar van de laatste Elfstedentocht in januari ’97 - de dag dat ik zelf de Negendorpentocht in de Krimpenerwaard reed. De Overijsselse tongval. De bluf. Even verderop een ANWB-bord dat wijst naar Hardenberg. Daar woont de man van de radio die de broertjes De boer zo goed imiteert. Ik kan niet op zijn naam komen. Ik luister ook nooit naar die zender. Hij wil niet uit Hardenberg weg, las ik in de krant. Verknocht aan zijn geboorteplaats en streek als hij is.

Het landschap is open. Op een dijkje staan heel hoge bomen. Mijn gedachten vallen stil als ik daaruit de roep van een koekoek hoor. Ik stap af en luister. Mijn oma vertelde graag over de roep van de koekoek die ver klonk over het uitgestrekte boerenland langs de IJssel. Mijn óma trekt met me mee vandaag, zo lijkt het. Zíj was het die me waarschuwde om de bidons niet te vergeten.

Oma en opa. Uiterst belangrijke personen in een mensenleven. Vooral door de warme geborgenheid die je als kind ervaart bij hen. Later de herinnering daaraan. Mensen die jou onvoorwaardelijk lief hebben. Je af en toe iets toestoppen wat je thuis niet krijgt. Een oogje toeknijpen als het nodig is. Bij wie je terecht kunt als het thuis eens knalt met je ouders. Ik gun iedereen zo een opa en oma.

Mijn tante Grad en ome Gerard werden gevraagd om adoptiegrootouders te worden van jonge dorpsgenootjes. Zij hadden geen opa en oma. Mijn tante en oom waren geknipt voor die rol, hadden zelf geen kleinkinderen. De jongetjes hadden er een bijzonder fijne, toegewijde en betrokken opa en oma aan.

Mijn schoonvader vierde onlangs zijn 80e verjaardag. Mijn inmiddels volwassen kinderen en hun nichtjes bedachten een heel treffende sketch waarin ze hun opa uitbeeldden aan tafel met oma. Ze putten uit persoonlijke ervaringen aan de eettafel met hun grootouders. Allemaal gingen ze regelmatig tussen de middag bij hen eten. Allemaal gingen ze er uit school naartoe als geen van de ouders thuis was. Bij allemaal kwamen opa en oma de sinterklaascadeautjes bekijken. Bij allemaal kwamen ze aanmoedigen bij het afzwemmen of bij een sportwedstrijd.

De overeenkomsten in de ervaringen van de oudste en jongste kleindochter zijn treffend. Het blijkt vooral te gaan over het heel gewone beeld van de dagelijkse bezigheden en bijzonderheden van opa. Deze vormen de geborgenheid en voeden ook steeds meer de groeiende warme herinnering. Ook mijn herinneringen zijn zo opgebouwd.

Er bestaat een heel sterke en bijzondere band tussen kinderen en hun grootouders. Wat leuk is het om je oma te horen vertellen over de reactie van je moeder toen ze eens boos was als kind. Hoe ze toen geen tijd had om te zeggen wat ze ging doen, terwijl ze een bezem uit het schuurtje achter het huis pakte. Omdat de  kinderen, die ze ermee te lijf wilde gaan, anders zouden zijn gevlucht. Verhalen over je ouders, voordat ze je ouders werden. Die wil toch iedereen horen. Je ouders op een andere manier leren kennen. Dat boeit.

Via je grootouders besef je bovendien dat je deel uitmaakt van een familielijn die al eeuwen duurt en nog eeuwen zal duren. Een lijn die bestaat uit toppen en dalen. Voor- en tegenspoed. Zo is het leven. Dat is hoe het gaat.

Met mijn oma achterop rijd ik verder. Haar verhalen en de herinneringen gaan mee vandaag. Houd je goed vast oma, ik rijd hard!

Foto’s