Realisme

15 juli 2019 - Nuenen, Nederland

Ik laat Lierop achter me en fiets naar Mierlo. Daar staat een grote witte feesttent. Op de brede stoep in een drukke straat. Veel drukte rondom. Uit de tent klinkt carnavalsmuziek. Buiten staan enkele stevige jonge vrouwen - geperst in carnavalskostuum - een sigaret te roken. Kleding die mij doet denken aan de majorettes die vroeger voor muziekvereniging Juliana uitliepen in Oudewater. Van dit soort dames krijg ík het niet warm. Het feest beperkt zich ook hier niet tot de carnavalsdagen. Net als in Venlo wordt er alvast ‘geprônkt’. Men kan niet wachten.

Ik heb geen zin in deze drukte. Vind het maar oppervlakkig vermaak en geschreeuw. Allemaal mensen die eropaf komen als vliegen op de stro... Niets voor mij. Ik vermijd dit soort plekken graag als het kan. Ik ben blij als ik Mierlo weer snel achter me kan laten.

Buiten Mierlo zie ik een grote manege. Voornamelijk vrouwen met paard, in goed verzorgde dressuurkleding, zijn er te zien op het erf. Ook hier is het erg druk. Uit speakers klinkt een harde stem die verslag doet van de wedstrijd die gehouden wordt buiten mijn blikveld.

Opeens lijk ik me in een ander Brabant te bevinden dan vanmorgen. Dit is nou precies zoals ik het altijd voor me zag. Het Brabant dat ik daarom lang vermeed. Niet het idyllische Brabant dat Guus bezingt. Er zijn nu wél de zandbakken, de maneges en oneindig veel prikkeldraad. Droge schrale graslandjes met paarden erop. En grote varkensschuren. Daarvan zingt hij begrijpelijkerwijs niet. Erg romantisch is dat niet.

Op een erf staat een grote rode veewagen. Ik hoor het hartverscheurende schreeuwen van varkens - het blijken gevoelige en intelligente dieren. Hun intuïtie zegt dat er iets ergs staat te gebeuren. Zíj kunnen er niet aan ontsnappen. Ik denk ook terug aan de varkenspest die Brabant teisterde. De ellende die daarmee gepaard ging voor dier en veehouders. Harde rauwe werkelijkheid.

Het Brabant van Guus is even ver weg. Van deze realiteit kan de romanticus in mij ook even niets anders maken. Ik zal er maar gewoon doorheen fietsen. Het is maar zo. Ik stop geen energie in ergernis maar accepteer dat dit óók realisme van de regio is. En ook hier wonen mensen die zich er thuis voelen. Er zijn opgegroeid. Trots op hun geboorteplek, ‘het land waar hun wieg heeft gestaan en waar zij voor altijd hun hart aan verpand hebben’ - dat hoop ik tenminste. In mijn eigen omgeving zie ik oók plekken waar ik niet blij van word. Desondanks ben ik de trotse bewoner van de weidse polder tussen rivieren en dijken.

Ik denk dat we als mens allemaal de neiging hebben om onze omgeving net iets mooier te denken dan ze is. We scheppen onze eigen subjectieve werkelijkheid. Hoe mooi zijn de afgeknotte wilgen nu écht die ik zo graag zie in mijn vertrouwde omgeving?

Rechts van de weg staat een LF 13b routebordje. Het groene pijltje erop wijst rechtuit. Direct daarna buigt de weg scherp naar rechts. Voor mij ligt een brug over het kanaal. Linksaf een fietspad langs het water - in het verlengde van de pijl. Ik besluit dat te volgen maar tegelijkertijd bekruipt mij het gevoel dat er iets niet klopt. Ik negeer dit gevoel en rijd stug door - het pijltje wees immers rechtuit en dat ga ik nu toch? Ik ga heus het volgende bordje zien dat mij bevestigt hierin.

In tegenstelling tot vanmorgen is het nu wel heel druk op het fietspad. Om die reden vermijd ik de zondagmiddag doorgaans. Ik heb een enorme hekel aan het file-fietsen. Op een zondagmiddag met mooi weer komt heel Nederland naar buiten. In het bijzonder op de eerste ‘lentedag’ in februari. En die beleven we vandaag.

Ik rijd nu al heel wat kilometers langs het kanaal. Er is geen enkele afslag. “Dat is natuurlijk de reden dat er geen routebordjes staan”, maak ik mezelf wijs. Ik heb echt geen zin om terug te moeten rijden tegen die stroom van mensen in. Dat zou mij behoorlijk chagrijnig maken. Liever hoop ik op de uiteindelijke bevestiging dat ik toch nog op de juiste route rijd.

Vroeger kon je gemakkelijk inschatten welke mensen eenvoudig te passeren waren. Oudere mensen reden toen nog gewoon in een wat trager tempo. Scholieren idem dito, die hadden niet veel haast. Lekker duidelijk. Met de elektrische-fietsen-rage van nu is dat niet meer zo. Ik moet nu veel meer inspanning leveren om de zondagmiddagfietsers op leeftijd in te halen en voor te blijven. Ik heb geleerd me niets meer aan te trekken van ouderen die mij zonder noemenswaardige inspanning voorbij snellen. Sommigen van hen leggen tegenwoordig moeiteloos een afstand van 75 kilometer af op een zondag namiddag. Het went geleidelijk.

Ik ben niet gek op een zondagmiddag in Nederland. Te vol. Teveel kuddegedrag. Ik trek er liever niet op uit dan. Ik herinner me hoe ik als kind zat te spelen aan de tafel in de Hendrik van Viandenstraat in Oudewater. De straat vormde de doorgaande route tussen de oude binnenstad en omliggende nieuwbouwwijken. Op zondagmiddag gingen veel gezinnen aan de wandel toen. Ze passeerden op de stoep voor ons huis. Het beeld van de lange rij kuierende mensen vond ik zo deprimerend dat ik wegvluchtte naar de keuken om het niet langer te hoeven aanzien. Maar vanmiddag bevind ik me er toch weer middenin. Best stom van me ofschoon ik me er niet meer door uit het veld zal laten slaan.

Ik was onlangs met mijn zoon in een buitenwijk van Londen. We liepen een pittige nachtelijke wandeling naar ons logeeradres. In de tunnel die we passeerden, sliepen daklozen onder kartonnen dozen en smoezelige lappen. Blikjes drank en ander afval om hen heen. Ik zag het mistroostige ervan natuurlijk nog steeds, voelde me best even onveilig, maar besefte ook dat ik te accepteren had ‘dat-het-was-wat-het-was’. Ik kon er niets anders van maken. Vroeger had het me naar de keel gegrepen. Nu niet meer. Ik bescherm mezelf ertegen.

Op de middelbare school moest ik net als zovelen een literatuurlijst maken van gelezen volwassen literatuur. Wat had ik er een hekel aan. Ik vond de schrijvers gefrustreerde gemankeerde types die er een verwrongen beeld van de werkelijkheid op na hielden. Het lezen van hun boeken vond ik een lijdensweg. Ik wilde helemaal niet weten hoe deze idiote mensen dachten. Een van de naargeestige boeken die ik las, was ‘De Avonden’ van Gerard Reve. Het werd geroemd omdat het de sfeer van de naoorlogse jaren zo treffend weergaf. Hij kon me wat. Wat een somberte. Wat een triestheid. Het was een relatief dun boek en dat was tevens het enig positieve eraan. Ik had niet eerder een zulk gefrustreerde kijk op het leven ervaren. Het drukte me neer. Ik was daar zeer gevoelig voor. Ik snapte niet waarom ik getuige moest zijn van een zo sombere kijk op het leven. Was dat realisme? Ik had mijn ouders en grootouders nooit op deze manier over het leven van toen horen praten.

Van het Reves boek had net zo goed ‘Zondagmiddagen’ kunnen heten wat mij betrof.

Ik zie geen routebordje meer. Ook niet wanneer ik na vele kilometers eindelijk een weg passeer. Ik stap af en loop via een brug naar de andere kant van het kanaal. Misschien staat daar een aanwijzing. Nee hoor, niets te vinden. Ik had het gevoel van twijfel ook niet moeten negeren. Ik had natuurlijk gewoon rechtdoor de brug over gemoeten. Mijn intuïtie had het toch bij het juiste eind. Ik had direct om moeten keren. Maar ik koos voor de weg van de minste weerstand. Dom.

Nu kom ik in een buitenwijk van Eindhoven uit, eer ik een ander fietsknooppuntenbordje tref. Ik volg het tot aan het nieuwe knooppunt. Daar staat een overzichtskaart waarmee ik kan bepalen hoe ik weer op de Schelde-Rhein-route kan komen. Ik ga langs industrieterreinen die met struiken aan het oog onttrokken moeten worden. Maar in de winter lukt dat nog niet zo goed helaas.

Bij Nuenen pak ik de route weer op. Ze valt hier samen met de Van Gogh fietsroute. Van Gogh was een groot kunstenaar. Maar ook een gevoelige man die zich buitengesloten voelde van een samenleving die niets met zijn werken deed. Hij kreeg last van depressies. Hij vroeg zich beklemd af wat de zin van het bestaan was en waarom hij op aarde was. Hij ging ook door moeilijke fases, net na het overlijden van zijn vader, toen hij in Nuenen neerstreek. “Niet bepaald een plek om van op te vrolijken”, bedenk ik, als ik om me heen kijk. Gedurende de ruim twee jaar die hij hier was, bleek hij echter zeer productief. Het boerenleven van die tijd vormde het belangrijkste thema van zijn werken. Het was niet bepaald een vrolijke tijd. Hij schilderde er desondanks - of misschien wel dankzij - zijn belangrijkste werk tijdens zijn Nederlandse periode: ‘De aardappeleters’. Het tafereel van een boerengezin aan tafel in een eenvoudige hut. De armoede straalt er vanaf. Van Gogh moest niets hebben van romantische werken van tijdgenoten. In plaats van een idyllisch beeld schiep hij de rauwe werkelijkheid waaruit alle kleur verdwenen was. Met de donkere kleuren van de aarde lukte het hem uitstekend om de somberte heel goed te treffen. Een indringend werk dat paste in het Realisme.

Vandaag schijnt de zon gelukkig uitbundig en is het gemakkelijk om me te verplaatsen uit deze omgeving. Vroeger moet dat heel anders geweest zijn. Dan woonde men een leven lang in dezelfde omgeving en speelde het leven zich vrijwel uitsluitend af in de eigen kleine regio. Het leven zag er toen echt heel anders uit - ik moet denken aan Saartje Boes van wie me werd verteld dat ze in haar lange leven nimmer van Marken geweest zou zijn.

Ik snap dat Vincent van Gogh in een later stadium Zuid-Frankrijk verkoos om te schilderen. Daar ging hij op een unieke manier met vrolijke kleuren werken. Zeer uitzonderlijk voor die tijd. Als je door het Vincent van Gogh museum loopt, springen de kleurige werken er enorm uit. Dan besef je pas goed wat een sensatie zijn opvallende kleurgebruik en stijl moeten zijn geweest.

Pas voorbij Son en Breugel, Best en Oirschot kom ik weer in meer open terrein. Dorpen en natuurgebieden wisselen elkaar weer af. Dit bevalt me veel beter. Ik rijd een behoorlijk eind over de Kweldijk langs het Wilhelminakanaal. Ik probeer uit de fiets-file te blijven en snak naar een lekkere bak koffie. Maar ik vind geen bank om op neer te vallen. Net als ik besluit om dan maar genoegen te nemen met iets waar ik tenminste even op kan zitten, zie ik betonnen banken staan. Ze zijn alle bezet. Ik trap door en zie jaloers toe hoe anderen zich laven aan de zelf meegenomen koek en zopie. Dan zie ik eindelijk een lege bank. Ik knijp in de ‘hydraulische velgremmen van Shimano’ – dit is geen sluikreclame maar klinkt gewoon zo lekker - en gooi mijn rechterbeen over het zadel. Ik pak de spullen die ik nodig heb om koffie te maken en installeer me op de harde betonnen zitting. Wat ontzettend gerieflijk om even de benen te kunnen strekken en een rugleuning te hebben waar je ff tegenaan kunt hangen. Heel even de druk anders verdelen is een bijna paradijselijke ervaring.

Dan opeens stoppen een man en vrouw pal voor mij. Ze zetten hun fietsen op de standaard. Uit de tassen halen ze kleedjes tevoorschijn die op de bank worden gedrapeerd. Ik schuif volledig naar de linkerhoek en zet mijn thermosfles maar voor mij op de grond. Werkelijk alle ruimte is nodig om de uitgebreide picknick van deze mensen mogelijk te maken. Ik pas nog maar net op de bank. Maar ik laat me niet wegjagen natuurlijk. Kleurige Tupperware bakjes met lekkers, mesjes, vorkjes, lepeltjes en kommetjes in alle soorten en maten worden naast mij op de bank geplaatst. Ik blijf zitten en aanschouw met stijgende verbazing het tafereel.

Mijn eerste reactie is bijna die van de Randstedelijke verontwaardiging. Maar dan herpak ik me net op tijd en besluit dat de Brabantse gastvrijheid hier beter past. “Ga zitten, pak een kop koffie en vertel”, hoor ik mezelf in gedachten zeggen. 😉

Foto’s