Een opgestoken duim

18 oktober 2019 - Ulvenhout, Nederland

Lunchroom Coffee Time lijkt me wel wat. Ik vind dat het koffietijd is. Zonder op mijn horloge te kijken! Het terras dat op de brede stoep gecreëerd is, ligt al in de zon. Bij de bakker ernaast zit ik nog in de schaduw. Daar is het te koud. Maar het gebak ongetwijfeld lekkerder. Een mevrouw met een donkere sloof om is nog druk bezig met voorbereidingen. In februari op het terras kunnen zitten, is best uitzonderlijk. Vandaag kan het weer.

Ik bestel koffie met appelgebak. Het vaste recept als ik met de fiets trek. Ik kijk om me heen. Aan de overkant van de winkelstraat zie ik leuke kleine huisjes en winkelpandjes. Authentieke bebouwing. Daar hou ik nou van. En als er dan toch iets nieuws gebouwd moet worden, dan moet het er wel goed bij aansluiten vind ik. Dat gebeurt maar zelden helaas.

Ulvenhout is een dorp. Ik voel me thuis in de dorpscultuur. Er passeren mensen met een boodschappentas in de hand. Ze lopen op hun gemak naar de bakkerswinkel op de hoek. Mensen uit de stad kunnen zich het niet goed voorstellen, maar ik hou van de gemoedelijke rust die een dorp uitstraalt. Het gaat er veel liever aan toe dan in de stad.

De stad heeft mijn voorkeur om in te werken. De dynamiek. De energie die er hangt. ‘Daar gebeurt het’. Maar als ik uit mijn werk kom en de afrit van de snelweg bij Waarder neem, heb ik altijd het gevoel dat ik thuis kom. De knusse dorpen, de polder eromheen, de slootjes met rietkragen, de koeien in het grasland, de geluiden van weidevogels. Maar ook de grotere betrokkenheid van de mensen bij hun omgeving en elkaar. Dat bevalt me zeer. Ik voel me er heel senang bij.

Deze winkelstraat blijkt het centrum van het dorp te zijn. Het is tevens de doorgaande weg. Een brede asfaltweg. Maar toch hangt ook hier die typisch dorpse sfeer die mij zo vertrouwd voorkomt. Ik kijk er vanaf het terras naar.

Er komt een mevrouw aangelopen met een grote vriendelijke witte hond. De vrouw lijkt me overigens ook wel aardig. Maar die neemt een wat afstandelijke pose aan. Zoals veel mensen in eerste instantie doen. De hond niet. Die is volledig zichzelf. De vrouw neemt plaats aan het tafeltje naast mij. Ze verplaatst haar stoel zo, dat ze de zon lekker op haar gezicht voelt. De eerste warme zonnestralen van het jaar zijn altijd de meest aangename. De hond heeft er geen aandacht voor en drukt nieuwsgierig haar natte neus tegen mijn hand. Haar bazin vindt dat geen goed idee. Ze verontschuldigt zich. Ze maakt de riem korter zodat de hond gedwongen wordt zich vlak naast haar op de tegels te vleien. Een diepe zucht ontsnapt de hond. Ze legt zich erbij neer.

De mevrouw en ik maken een praatje over de hond en natuurlijk over het weer. Het zal eens niet zo zijn. Verder dan dat gaat het niet. Ik vind het prima. Ik wil nog even om mij heen kunnen kijken. Maar vind het wel leuk dat ik hier niet alleen zit. Dit is gezelliger. De koffie wordt geserveerd. Een lekker bakkie. Het gebak van de bakker had inderdaad wat lekkerder geweest. Maar dat mag de pret niet drukken.

Ik krijg het koud op mijn rug. Het verschil tussen de temperatuur in schaduw en zon is groot. Het is goed. Ik heb lang genoeg gezeten. Te lang zitten maakt lui. En de spieren stram. Ik aai de hond over haar kop. Groet de bazin. En loop naar binnen om te betalen. In het pand zijn drie vrouwen aanwezig. Het personeel. De serveerster vraagt of alles naar wens was. Een jonge vrouw maakt nog wat schoon en een andere vrouw staat erbij en kijkt ons op de vingers. Ik bedank voor het genuttigde en zwijg over de kwaliteit van het gebak. Zo slecht was dat nou ook weer niet.

Ik merk dat de vrouwen elkaar proberen te overtreffen. Zelfs in de aanwezigheid van een kale 56 jarige bescheiden man worden het toch opeens concurrenten. Ik vind dat wel grappig. Het meisje in de vrouw. Vroeger had ik me er geen raad mee geweten.

In de tweede klas van het atheneum werd ik regelmatig voor het bord geroepen tijdens de les wiskunde. Volgens een klasgenoot draaiden vrijwel alle meisjes hun hoofd in mijn richting wanneer ik naar voren liep. Ik had dat niet door. Gelukkig maar. Ik had me geen houding weten te geven. Natuurlijk streelde het wel mijn ego toen het me verteld werd. Veel jongens met bravoure hadden op dat moment graag in mijn schoenen gestaan stel ik me voor. Maar ik bleef gewoon de bescheiden Waldo. Weinig bewust van zichzelf.

Meneer van Leeuwen zonder baard – meneer van Leeuwen mét baard gaf natuurkunde – was de wiskundedocent. Het verhaal ging dat hij enige jaren daarvoor was weggepest door de leerlingen maar dat hij teruggekomen was en zich een strenge afstandelijke houding had aangemeten. Ik stelde me voor dat hij daarvoor in training was geweest. Als hij mij vroeg naar het bord te komen, zei hij heel staccato: “Schoonderwoerd naar het bord”. Het was misschien gek maar ik had de idee dat ik een glimlach op het gezicht van die man kon krijgen. Ondanks zijn stugge gedrag kon ik hem enigszins ontdooien. Ik deed dat niet bewust. Het gebeurde. Hij had dan een ingehouden grijns op het gezicht. Ik zat goed in mijn vel in die tijd. Dat scheelt natuurlijk. Daar komt bij dat ik de opgaven toen nog goed wist op te lossen. Ik verdacht hem ervan dat ik het ‘voor moest doen’ aan de rest van de klas.

Ik was vrij eenvoudig op het atheneum terecht gekomen na de brugklas. Niet om op te scheppen. Want dat ligt niet in mijn aard. Maar het leren ging mij vanaf de lagere school altijd al heel gemakkelijk af. Ik was geen over ijverige leerling. Ook geen streber. Ik deed wat ik moest doen en vond alles eenvoudig te volgen. Omdat het me zo gemakkelijk afging, had ik het vanzelfsprekende idee dat goed kunnen leren betekende dat je iets direct goed kon. Ik hoefde me er immers nooit echt voor in te spannen. Dus voor het bord komen bij die enge strenge man tijdens de wiskundeles boezemde mij totaal geen angst in.

In de vierde klas van het VWO werd het anders. Ik maakte heel lange dagen op school. Had erg veel vakken op pittig niveau. Ook vakken die me wat minder lagen. Het jaar erop konden we pas een vakkenpakket kiezen – dat heet nu een profiel. Op mijn sloffen door de leerstof heengaan, ging niet meer. Ik ging voor het eerst van mijn leven onvoldoendes halen en schrok daar enorm van. Mijn klas bestond nu bovendien voor de helft uit gymnasium leerlingen die toch een wat andere instelling hadden. Ik voelde me er niet bij thuis en werd er zeer onzeker van. Werd ook heel faalangstig. Ik trok de conclusie dat ik blijkbaar toch niet slim genoeg was en gooide het bijltje er direct bij neer. Liever dat dan dat ik bevestigd zou worden in mijn domheid. Niemand wist van deze gedachtegang. Ik begon me af te zonderen. Dat kon gemakkelijk. Niemand sloeg er immers acht op. Leerlingenzorg was er nog niet. Een heel nare tijd brak aan.

Ik had een fixed-mindset weet ik nu. En van nature heb ik die dus nog. Ik zag mijn intelligentie en kwaliteiten als dingen die vaststonden. Fixers geven eerder op, vermijden uitdagingen en ervaren stress bij moeilijkheden. Iemand met een groei-mindset ziet dat hij dingen kan leren. Ze staan open voor kritiek en zien succes van anderen als inspiratie en proberen het vaak opnieuw. De Amerikaanse psychologe Carol Dweck ontdekte dat kinderen opgroeien met een van deze twee instellingen.

Toen ik kleutermeester was in Bodegraven mochten de kleuters sinterklaascadeautjes meenemen naar school op vrijdagmiddag. Een meisje bracht een voorloper van een zelfcorrigerende spelcomputer mee. Ze moest vragen beantwoorden. De stem in het apparaat zei dan met een blije stem “dat is goed gedaan” of op neutrale toon “nee dat is niet het goede antwoord”. Bij die laatste reactie begon het meisje steeds hartverscheurend te snikken.

Je bewust worden van wie je bent, wat je kunt en waar je wat meer moeite mee hebt, horen bij de ontwikkeling van de identiteit. Maar dit is geen vast gegeven. We kunnen ons namelijk blijven ontwikkelen. Maken een constante groei door in ons leven. We bezitten talenten waardoor sommige dingen ons weliswaar gemakkelijk afgaan. Maar wanneer je echt goed wilt worden in iets, dan blijkt daar toch echt veel oefening aan vooraf te gaan. Het komt niet vanzelf. Dit gaat meestal gepaard met een grote interesse in datgene dat je wilt leren. Grote voetballers hebben uren geoefend en getraind om bepaalde vaardigheden onder de knie te krijgen. Als kind waren ze al gek van het spelletje. Zonder die inspanningen zouden ze helemaal geen stervoetballer zijn geworden. Slimme wetenschappers hebben veel tijd geïnvesteerd in het verwerven en ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Ze waren aanvankelijk zeer geboeid door iets en stelden zichzelf vragen. Ze gingen op zoek naar antwoorden. Als kind al.

Goede leerlingen een uitdaging bieden waarbij ze zich moeten inspannen, levert hen ook de ervaring op wat ‘leren’ is. Ook zij moeten leren hoe je jezelf stapsgewijs iets eigen kunt maken. Dat dit oefening en doorzettingsvermogen vraagt. Dat je daarbij fouten maakt, is heel normaal. Had ik het maar geweten.

Vorig schooljaar was ik een dag per week kleutermeester. Op die dag zette ik zelfstandig werken op het programma. Kinderen moesten steeds wat langer zelf aan het werk zijn en de probleempjes die ze daarbij tegenkwamen zelfstandig leren oplossen. De kinderen van groep twee werkten met zelfcorrigerend materiaal en hielden bij welke opdrachtenkaart ze gemaakt hadden. Veel kinderen waren geneigd te kiezen voor de kaarten die ze goed zouden kunnen maken. Kinderen leren al snel op school dat het gaat om iets goed of niet goed kunnen. Als je iets goed doet, is de juf tevreden. Het schoolsysteem werkt deze gedachtegang nog steeds in de hand helaas.

Ik liet de kleuters achteraf zelf beoordelen of de opdrachtkaart beheerst werd of dat ze er nog een keer mee moesten oefenen. Ik zei hen: “van proberen kun je leren, als je aan het leren bent hoort foutjes maken erbij”. Bij de evaluatie vroeg ik de kleuters of ze foutjes hadden gemaakt. Wanneer dit zo was stak ik mijn duim op. “Goed gedaan, jij was aan het leren, en daar hoort foutjes maken bij. En als je geen foutjes hebt gemaakt mag je de volgende keer een wat moeilijker kaart gaan kiezen”. Steeds meer kinderen durfden moeilijker taken te gaan kiezen en reageerden meer ontspannen op het maken van foutjes.

Er komt een appje binnen. Het geluid van mijn telefoon staat aan. Uit mijn jaszak klinkt gefluit. Zo een fluitje dat mannen beter niet meer gebruiken wanneer er een mooie vrouw passeert. Die vindt dat namelijk vervelend. Wat ik overigens betwijfel. De drie vrouwen veren op en kijken opgetogen richting deuropening. “Wie was dat?", zeggen ze in koor. Ze zijn enigszins teleurgesteld wanneer ik vertel dat het mijn telefoon is. Ik noem het fluitje een ‘stimulating whistle’. Ik word er blij van. Telkens weer. En niets vermoedende mensen in mijn omgeving krijgen vaak een lach op het gezicht. Ik betrap hen daarop. Een complimentje gaat er immers altijd in.

Vrolijk zeggen de vrouwen en ik elkaar gedag. Ik haal mijn fiets van het slot. Zwaai mijn been over het zadel en rijd het Ulvenhoutse bos weer in.

Foto’s