I'm on my way

28 juni 2020 - Gouda, Nederland

Nog een klein stukje Goejanverwelledijk. Langs het water. Dan komt ze samen met de Sportlaan. Maar ze behoudt haar naam nog tot aan de Veerstal. De Hollandse IJssel mag hier weer vrijuit stromen. Nadat ze tot de Waaiersluis gekanaliseerd en beknot is geweest in haar speelruimte. Op grote keien onderaan de dijk wachten meeuwen tevergeefs op een schip van betekenis. Maar beroepsvaart passeert hier nog zelden. Pleziervaart overheerst nu. En die heeft veel minder diepgang.

Ik weet niet zo goed waarom ik langs het water wil fietsen. Maar ik voel wel dat het iets biedt dat ik nodig heb. Of mis op dit moment. En ik heb geleerd om te zoeken naar wat mijn gevoel mij ingeeft als behoefte. Dat zorgt voor herstel van de balans.

Als ik er nu over nadenk, zie ik in dat water voor mij een metafoor is voor leven en dynamiek. En die ervaar ik niet meer in mijzelf. De eindigheid van het leven heb ik ruim anderhalf jaar in overvloed ervaren. Ik moest er wel noodgedwongen bij stilstaan. Ik ging die confrontatie ook niet uit de weg. Maar ik verlang ernaar om weer middenin het leven te staan en bevlogenheid en betrokkenheid te voelen. Want die zijn ver weg.

Het zijn niet de emotionele momenten die me onverwacht overvallen die ik het moeilijkst vind.

Ik reed met de auto door Oudewater en passeerde de COOP en haalde me plots zeer levendig voor de geest dat ik mijn mam er zou kunnen zien fietsen met de boodschappentassen achterop. Ik hoorde haar zeggen: “Hée Wáldoo?”. Haar stem kwam me heel vertrouwd voor en ik zag de lach op haar gezicht. Ze zou zeggen dat ze nog even wat groente moest kopen maar dat pa thuis was. Ze zou zeggen: “Ik kom er zo aan, dan kunnen we een bakkie doen”. Haar stem, haar lach, hoe ze op de fiets zit. Het komt me nog zo vanzelfsprekend voor.

Ik schiet vol en laat de tranen over mijn wangen rollen. Ik ben blij dat ik mijn zonnebril op heb en dat niemand mij kan storen in mijn verdriet. Ik wil me niet hoeven aanpassen aan wat anderen verwachten. Langzaam komt het vage besef naar boven dat mijn mams op de fiets zien echt nooit meer gaat voorkomen. Ik ga haar zelfs helemaal nooit meer zien.

Steeds als ik de hond in de polder van Hoenkoop heb uitgelaten rijd ik om via Oudewater om mijn moeders aanwezigheid er nog te kunnen beleven. De emoties voelen, vind ik niet vervelend. Ik kan ze heel goed verdragen. Weet er wel raad mee. Het is zelfs op een bepaalde manier fijn. Ik merk dan tenminste dat ik aan het rouwen ben. Ik merk dan dat ik wat voel.

Een andere keer reed ik naar de Welkoop bij Hekendorp. Ik maakte de handgreep van het karretje schoon, groette de medewerker die de ‘coronaregels’ uitlegde en liep door de glazen schuifdeur het winkelpand in. Binnen klonk muziek uit de speakers. Ik herkende de muziek. Nog voordat ik besefte welk nummer het was, schoten de tranen mij al in de ogen. Ik werd er volledig door verrast. Toen besefte ik pas dat het om ‘Memories’ ging. Mijn dochter had het voorgesteld als afscheidsmuziek in de aula. Ik zag mezelf weer rechts voor de gesloten kist zitten. Ik voelde de hand van mijn vrouw in de mijne. Ik zag hoe het refrein op de witte wand geprojecteerd werd en hoorde hoe wij spontaan gingen meezingen. Het was zo een bijzonder moment van samenzijn. Zo diep ontroerend.

Het was ongemakkelijk om in de winkel te huilen. Ik wilde niet aangekeken worden of iets moeten uitleggen. Mijn verdriet was privé. Ik schoot rechtsaf naar de halfopen kas waarin tuinplanten verkocht werden. Maar direct drong tot mij door dat ik hier voor het laatst met mijn moeder was geweest. We kochten toen plantjes voor de bloembakken in de zijtuin. Daar kon zij er nog zo van genieten in de zon toen ze al zo slecht ter been was.

Ik duwde mijn karretje langs de plantjes en huilde. Gelukkig kwam ik niemand tegen en kon ik mijn emoties vrijuit beleven. Ik liep een extra rondje voordat ik terug naar de winkel liep voor vissen- en vogelvoer.

Nee. Ik vind het niet erg om op deze manier te merken dat ik in de rouw ben.

Het is een andere kant van rouw waar ik wel veel moeite mee heb. Het niet meer kunnen genieten. Het niet ten volle kunnen voelen. De belangstelling voor het alledaagse aardse ontberen. Het niet willen zien van mensen omdat ik het niet op kan brengen hun alledaagse beslommeringen aan te horen. En ik wil ook helemaal geen aandacht veinzen. Ik heb nergens zin in. Voel me lusteloos en verdoofd. Al het gewone leven wordt kapot gerelativeerd in mijn hoofd. Het is werkelijk doodvermoeiend om het daarin uit te moeten houden. Te moeten afwachten of het leven weer in me terugkeert. Mijn enthousiasme, levenslust en ergens vol van zijn. Het is allemaal zo ontzettend ver weg.

Ik verlang naar stilte en ruimte. Waar ik weer tot mezelf kan komen. Maar in de overvolle wereld waarin door coronabeperkingen iedereen e-bikes, skeelers, vishengels, hardloopschoenen en racefietsen lijkt te hebben aangeschaft. En er op elk moment van de dag wel mensen zijn die het nodig vinden om die intensief te gaan gebruiken. Vind ik die nauwelijks.

Ik besloot om met mijn fotocamera naar Leiden te gaan. Daar wilde ik een paar uur door de oude stad slenteren om foto’s te maken. Want daar kon ik eerder toch zo van genieten. Ondanks corona waren de wegen, fiets- en voetpaden overvol. Het kwam als een vloedgolf op me af. Ik maakte direct rechtsomkeert. Dit was een heel slecht idee.

Ik stap vrijwel dagelijks op mijn cannondale om in beweging te blijven. Ik fiets in een mooi constant tempo het rondje van 40 km richting Jaarsveld of Lekkerkerk om me gezond en energiek te voelen. Maar nooit beleef ik het zoals ik altijd deed. Mijn blijheid en optimisme breken maar niet door.

Mijn vrouw stelde voor om enkele dagen naar een B&B in Friesland te gaan. Op aanraden van een bevriende collega. Ik had er eigenlijk geen zin in maar stemde toch toe omdat ik uit de dagelijkse sleur wilde ontsnappen. Ik was lusteloos en doodmoe.

Maar eenmaal in het noorden van Friesland. Hoorde ik opeens wél de stilte. Leken verdriet en rouw voor even naar de achtergrond te verdwijnen. Tijdens een avondfietstocht door rietland en langs vaarten, werd ik geraakt door die stilte, de weidsheid, weidevogels en de ondergaande zon. Het kwam binnen. Ik merkte dat ik genoot.

De volgende ochtend aan het ontbijt was ik weinig spraakzaam en tuurde ik stilletjes langs de rand van de houtwal achterin het geploegde land. Plotseling liep er een aantal reeën in een elegante gang achter elkaar aan door het veld. Ik was geroerd.

Weer thuis in Zuid-Holland leek ik weer terug bij af. Het gevoel beklijfde helemaal niet. Het leek me goed dat ik na de meivakantie eindelijk weer aan het werk kon gaan. Dat deed ik immers zo graag. In maart trok het mij nog zo goed op gang. De kleutertjes waren blijer om mij weer te zien dan ik hen. Ik deed leuke dansspelletjes met ze, las voor van Pluk van de Petteflat, gaf hen de kans om lekker buiten te spelen in de zon en merkte dat ze ervan genoten. Nu ik nog. Ik sleepte me door de dag heen. Zorgde dat ik goed bewoog, voldoende sliep en genoeg bleef eten. Maar ik voelde geen betrokkenheid, geen beleving. Alles leek langs me heen te gaan.

Twee weken later nodigden vrienden ons uit voor een rondleiding door de Biesbosch. We moesten verrekijkers en fietsen meenemen. We gingen vogelen. En bevers spotten. Het zijn liefhebbers en kenners. Het weer was prima, het eten heerlijk, de sfeer goed en het natuurgebied zeer vogelrijk. We hadden geluk en zagen zelfs de zee- en visarend voorbij komen.

Maar het raakte me niet zoals ik gewend was. Het kwam niet binnen.

We trokken te voet het leefgebied van de bever in. We zagen knaag- en glijsporen. We gingen over smalle paadjes tussen het hoge riet en kwamen aan een heel stille plas. Er stond een betonnen vogelkijkhut waar we bovenop gingen zitten. De koffie werd ingeschonken en er werd lekkere koek van de Haastrechtse bakker uitgedeeld. Met de kijker tuurden we een kreek in. Vanuit het riet op de oever kwam een dier in beeld dat ik tot dan alleen van televisiebeelden kende. Ik herkende de kop en de platte staart. Een bever liep het water in en zwom rustig naar de overkant. Daar bleef het minutenlang stilletjes zitten.

Het was prachtig. Dat zeker. Maar het raakte me niet zoals ik gewend was.

Toen kwam er van links een dier aangelopen. Heel stilletjes. Het was alsof het licht gaf in de avondzon. De rode gloed belichtte de ree op een manier die zelfs de beste lichttechnieker niet had kunnen bedenken. Het dier ging door ondiep water alsof het eroverheen liep. Het spiegelbeeld bewoog zich identiek maar omgedraaid. Verrukt zei ik: “wauw, wat mooi”. Inwendig vond ik geen woorden. Ik zal dit beeld nooit meer vergeten. Dit raakte me weer.

Er gaan daarna weer weken voorbij waarin mat- en lusteloosheid overheersen en mijn dagen bepalen. Het verlangen naar enigszins normaal is enorm. Ik probeer mijn geduld te bewaren. Het zal toch wel weer een keer beter worden?

Gisterenochtend liet ik onze ‘pleegpup’ uit. Op de houtkade boven Papekop. Middenin het open veld staan betonnen stoelen. Ik zette me erop neer en keek om me heen. Ik hoorde hoe weidevogels, koeien en de lachende stemmen van drie jonge meiden met rugzakken op, de stilte vulden. Ik liep terug via een brede groenstrook langs weilanden af. In de verte zag ik de kerktorens van Oudewater. Aan het eind van het pad moest ik over een hek klimmen. Flo de hondenpup kon nog net langs het jagersstapje gaan. In de beboste entree zat een uilskuiken op de aarde stil naar me op te kijken. Met zeer grote verbaasde ogen.

Ik tilde Flo in de kofferbak. Opende de ramen en liet de wind voor de verkoeling zorgen. Via het pad langs het spoor reed ik naar huis. Dwars door de polder. En ik deed iets wat ik al maanden niet meer had gedaan. Ik zette de cd van Simon and Garfunkel aan – geïnspireerd door de recente documentaire van Nick en Simon. Hard. Heel erg hard. En uit volle borst zong ik mee:

“Well I'm on my way
I don't know where I'm going
I'm on my way
I'm taking my time
But I don't know where” ….